ECLI:NL:RBDHA:2023:15979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.20966
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Somalische eiser wegens onvoldoende bewijs van identiteit en vrees voor vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Somalische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 28 november 2021 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 14 juli 2023 een afwijzing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank behandelt het beroep op 24 augustus 2023 en concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht ongegrond heeft verklaard. De eiser stelt dat hij behoort tot een minderheidsclan en vreest voor vervolging bij terugkeer naar Somalië. Hij heeft originele documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn geboortedatum en identiteit, maar de staatssecretaris betwist de authenticiteit van deze documenten en stelt dat er geen betrouwbare persoonsregistratie in Somalië is.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de documenten niet voldoende bewijs leveren voor de geboortedatum van de eiser. Daarnaast wordt de vrees voor vervolging door de staatssecretaris als onvoldoende zwaarwegend aangemerkt. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn oordeel dat de verklaringen van de eiser over bedreigingen en rekrutering door een gewapende groep niet overtuigend zijn. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. De uitspraak wordt gedaan door mr. S. Kompier, rechter, en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20966

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.P. Guérain).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft de Somalische nationaliteit en stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2005. Hij heeft op 28 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 14 juli 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de ongegrondverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Asielaanvraag
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag – kort samengevat – ten grondslag dat hij behoort tot de minderheidsclan [naam] en daarom bij terugkeer vreest voor vervolging. Daarnaast is eiser in 2019 op verschillende momenten benaderd door personen die hem wilde rekruteren voor [naam] . Zij probeerden eiser over te halen om voor [naam] te vechten. Hij is vervolgens ondergedoken en heeft Somalië verlaten. Bij terugkeer vreest hij voor [naam] .
3.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Benadering door [naam] ;
- Het behoren tot de [naam] clan.
Hoewel eisers nationaliteit en herkomst ook geloofwaardig worden geacht, volgt de staatssecretaris eiser niet in de verklaringen over zijn geboortedatum. De staatssecretaris acht de relevante elementen ‘benadering door [naam] ’ en ‘het behoren tot de [naam] clan’ geloofwaardig. De geloofwaardigheid van deze relevante elementen is volgens de staatssecretaris echter onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
Op wat de staatssecretaris over de geboortedatum van eiser en de zwaarwegendheid van de relevante elementen overweegt wordt – zover van belang – nader ingegaan. Ook wordt ingegaan op wat eiser daartegen heeft aangevoerd.
Heeft eiser zijn identiteit en geboortedatum met documenten voldoende onderbouwd?
4. Eiser betoogt dat hij met originele documenten – een geboortedocument en de identiteits-/nationaliteitsverklaring – heeft onderbouwd dat hij wel degelijk is geboren op [geboortedatum] 2005. Hiertoe voert hij aan dat dit officiële documenten zijn en voldoen aan de voorwaarden die in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) zijn opgenomen. Deze documenten worden wel degelijk in het maatschappelijke verkeer gebruikt om identiteit en nationaliteit aan te tonen. Ook is uit eigen ervaring gebleken dat het mogelijk is om met deze documenten een Somalische paspoort aan te vragen bij de Somalische ambassade in Brussel. Verder staat er een foto van eiser op de geboorteakte en een vingerafdruk.
De staatssecretaris werpt eiser ten onrechte tegen dat het verifiëren van de authenticiteit van de documenten niet mogelijk is, omdat er in Somalië geen betrouwbare persoonsregistratie wordt gevoerd. Eiser heeft zich ingespannen om de documenten aan te leveren ter staving van zijn asielrelaas. Het is vervolgens aan de staatssecretaris om onderzoek te doen naar de authenticiteit, dan wel om eiser het voordeel van de twijfel te geven.
Toetsingskader officiële identiteitsdocumenten
4.1.
Op grond van de Vc 2000, paragraaf C1/4.3 moeten identiteitsdocumenten aan de volgende vereisten voldoen. Het document moet voorzien zijn van een goedgelijkende pasfoto, de geboorteplaats en de geboortedatum. Een identiteitsdocument kan vervolgens alleen de identiteit onderbouwen als het officieel door de overheid van het land van herkomst is uitgegeven. Ook is van belang dat het gaat om een officieel identiteitsdocument dat in het maatschappelijke verkeer en de contacten met (buitenlandse) autoriteiten wordt gebruikt om de identiteit mee aan te tonen.
4.2.
Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) mag de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit gaan dat de registraties in de andere lidstaten zorgvuldig hebben plaatsgevonden. In de eerste plaats mag de staatssecretaris dus uitgaan van de geboortedatum 1 januari 2000, de datum die door België en Griekenland is geregistreerd.
Een vreemdeling kan echter concrete aanknopingspunten aanvoeren om de juistheid van de voor de staatssecretaris leidende registratie in de andere lidstaten te weerleggen. De staatssecretaris betrekt bij zijn keuze voor de leidende registratie de verklaringen van een vreemdeling en de overgelegde documenten en volstaat dus niet zonder meer met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [2] In dit geval heeft eiser twee documenten overgelegd om de juistheid van de registratie te weerleggen. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat eiser met het overleggen van de twee documenten hier niet in is geslaagd. De rechtbank legt dat hierna uit.
4.3.
Ten eerste heeft de staatssecretaris terecht overwogen dat het vaststellen van de authenticiteit van de identiteitsdocumenten in Somalië niet mogelijk is omdat er van overheidswege geen betrouwbare persoonsregistratie in Somalië bestaat, waardoor documenten kunnen worden verkregen via corruptie. Daarom valt niet vast te stellen dat de geboorte-en identiteitsdocumenten daadwerkelijk door de Somalische autoriteiten zijn afgegeven. [3] Dat blijkt uit het Algemeen Ambtsbericht (AAB) Somalië van 30 juni 2023. De staatssecretaris heeft deze informatie terecht in de besluitvorming betrokken. [4] Zoals de staatssecretaris heeft toegelicht maakt deze informatie dat op voorhand minder waarde kan worden gehecht aan de overgelegde documenten. De staatssecretaris heeft echter niet slechts om deze reden geconcludeerd dat eiser met de overgelegde documenten zijn geboortedatum niet aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris heeft namelijk ook geconcludeerd dat de geboorteakte en identiteitsverklaring geen documenten zijn die in het maatschappelijk verkeer gebruikt worden om de identiteit aan te tonen. Dat heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd. Eiser heeft ook niet weersproken dat de documenten in het maatschappelijk verkeer niet gebruikt worden om een identiteit mee aan te tonen. Wel voert eiser aan dat de documenten in de contacten met (buitenlandse) autoriteiten gebruikt worden. Dat heeft eiser echter niet aannemelijk gemaakt. De stelling van eiser dat met de geboorte-en identiteitsdocumenten een paspoort bij de Somalische ambassade kan worden aangevraagd, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat het gaat om het aanvragen van een verklaring bij de Somalische ambassade, maar hij heeft dit verder niet nader geconcretiseerd. Niet duidelijk is om wat voor verklaring het dan gaat. Ook heeft eiser een dergelijke aanvraag niet bij de Somalische ambassade in Brussel ingediend, maar zou dat in een andere zaak van de gemachtigde van eiser zijn gebeurd. Dat is echter ook niet onderbouwd.
De staatssecretaris heeft eiser ten derde terecht tegengeworpen dat zijn geboorte- en identiteitsdocument – van 11 juli 2021 – dateert van na zijn vertrek uit Somalië en dat daarom onduidelijk is hoe de vingerafdruk van eiser op het document terecht is gekomen. Hoewel eiser verklaart dat ‘iemand’ dit document voor hem heeft aangevraagd en dat het zou gaan om een duplicaat van een verklaring die hij eerder zou hebben opgevraagd, heeft de staatssecretaris hier terecht vraagtekens bij geplaatst. Eiser heeft niet geconcretiseerd wanneer dit dan zou zijn geweest en met welke reden dit destijds is gebeurd. [5]
De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 1 augustus 2023 [6] kan niet slagen. Eiser heeft niet nader geconcretiseerd wat de gelijkenis zou zijn tussen zijn situatie en de situatie in de uitspraak van zittingsplaats Groningen. In die zaak ging het om de situatie waarbij, in tegenstelling tot eisers situatie, documenten wel waren onderzocht en Bureau Documenten uiteenlopende conclusies had getrokken. De rechtbank heeft toen geoordeeld dat de staatssecretaris zich daarom niet zonder nadere motivering op de verklaring van Bureau Documenten mocht baseren. Niet valt in te zien hoe hieruit een conclusie kan worden getrokken die ook van toepassing is op de zaak van eiser.
Ook het betoog van eiser dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen omdat in ongeveer 5% van de gevallen geboortes in Somalië wel officieel worden geregistreerd kan niet slagen. Nu eiser de authenticiteit van het document – alles in samenhang bezien - niet aannemelijk heeft gemaakt, lag het niet op de weg van de staatssecretaris om met een dergelijk geringe kans op authenticiteit aanleiding te zien om alsnog nader onderzoek uit te voeren. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris de geloofwaardig geachte verklaringen van eiser over de benaderingen door [naam] ten onrechte als onvoldoende zwaarwegend aangemerkt?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer – door de bedreigingen van [naam] – een reëel risico loopt op ernstige schade in strijd met artikel 3 van het EVRM.
1e en 2e benadering
6. Eiser voert hiertoe ten eerste aan dat hij door een lid van [naam] is benaderd op het voetbalveld, dat dezelfde man eiser later nogmaals heeft benaderd en zijn telefoon heeft gebruikt. Eiser betwist dan ook het standpunt van de staatssecretaris dat hij niet zou hebben verklaard dat het om dezelfde man ging, hij heeft dit in de correcties en aanvullingen van het aanmeldgehoor namelijk aangevuld. [7]
6.1.
De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris en is van oordeel dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat de man van de eerste benadering dezelfde man was als de man van de tweede benadering. Ondanks de correctie van eiser in de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor, heeft eiser in het nader gehoor vervolgens verklaard dat hij de man na de gebeurtenis op het voetbalveld niet meer heeft gezien. [8] Indien de verklaringen van eiser uit het nader gehoor niet correct zijn, had het op de weg van eiser gelegen om deze verklaringen in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor opnieuw te repareren. Dit heeft hij echter niet gedaan. Eisers betoog op de zitting dat de verbetering in de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor voldoende was gaat gelet op het bovenstaande niet op.
3e benadering
7. Eiser voert verder aan dat hij een aantal dagen daarna door een anonieme beller is benaderd die zich kenbaar maakte als lid van [naam] . Als eiser zou weigeren zich aan te sluiten bij [naam] zou hij in de problemen komen. Dit is volgens eiser een concrete bedreiging die door de staatssecretaris ten onrechte is miskend.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser bij de bespreking van zijn asielmotief in het nader gehoor niet heeft gesproken over een gedane (telefonische) bedreiging. Eiser heeft enkel aangegeven dat hij lang aan de telefoon bleef omdat hij nieuwsgierig was wat de man te vertellen had. [9] De staatssecretaris heeft dus terecht geconcludeerd dat eiser met bovengenoemde verklaring niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een concrete bedreiging.
4e benadering
8. Eiser betoogt verder dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser tijdens de gehoren niet heeft verklaard dat de man die hij bij de rivier ontmoette lid van [naam] was. Door de staatssecretaris is daarnaast ten onrechte miskend dat er sprake was van een concrete bedreiging. Eiser vreesde voor zijn leven omdat hij gedwongen zou moeten meevechten voor [naam] . Hierna is hij ondergedoken en heeft hij Somalië zo snel mogelijk verlaten. [10] Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar de volgende passages.
‘Je bent koppig, je bent moe om door te leven’ [11] .
‘Een tijdje later kwam ik een andere man tegen bij de rivier. Ik was daar aan het spelen. De man die ik daar tegenkwam ging met mij praten. Hij vertelde zijn naam. Hij zei dat hij [naam] heette en tot die beweging behoorde. Hij zei dat ons land werd aangevallen door ongelovige troepen. In [naam] zijn Oegandese troepen aanwezig. Ik zou mee moeten doen met de jihad als verplichting. Ik moest meedoen, ‘anders heb je een probleem’, zei hij’. [12]
8.1.
De rechtbank volgt in haar oordeel het standpunt van de staatssecretaris. Eiser heeft ten eerste niet verklaard dat de benadering van 25 augustus 2019 bij de rivier plaatsvond met een lid van [naam] . Eiser heeft enkel een vermoeden uitgesproken door te stellen dat hij wist dat de man een lid van [naam] was door zijn kleding en manier van praten. [13] De staatssecretaris heeft verder terecht geconcludeerd dat uit deze verklaring geen concrete bedreiging/rekrutering is af te leiden. De rechtbank is namelijk van oordeel dat uit bovenstaande passage slechts kan worden afgeleid dat een gelovige man de overtuiging heeft dat men in zijn algemeenheid aan de jihad moet meedoen omdat je anders een probleem hebt. Met de aansporing en feitelijke verwoording van de man om mee te doen aan de jihad, staat dus niet zonder meer vast dat er sprake is van een concrete bedreiging of dat er een intentie tot bedreiging was ten aanzien van eiser. Bovendien had eiser in de periode van twee maanden waarin eiser ondergedoken heeft gezeten zijn telefoon tot zijn beschikking en is hij in die periode niet meer telefonisch benaderd of bedreigd door [naam] . [14]
Tussenconclusie
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de geloofwaardig geachte benaderingen door [naam] , niet maken dat eiser bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op ernstige schade in strijd met artikel 3 van het EVRM. De beroepsgrond met betrekking tot de benaderingen slaagt daarom niet.
Heeft de staatssecretaris ten onrechte gesteld dat eiser ondanks zijn etniciteit geen vrees heeft voor vervolging?
10. Eiser betoogt dat de staatssecretaris in het bestreden besluit ten onrechte heeft gesteld dat eiser geen persoonlijke problemen heeft gehad vanwege zijn etniciteit. Hiertoe voert eiser aan dat hij behoort tot de minderheidsclan [naam] en daarom vreest voor vervolging bij terugkeer naar Somalië. In het verleden is eiser gediscrimineerd en zijn tante is vermoord vanwege dezelfde etniciteit. Door de discriminatie zal eiser bij terugkeer ernstig worden beperkt in zijn bestaansmogelijkheden waardoor hij niet op maatschappelijk en sociaal gebied zal kunnen functioneren.
Toetsingskader vrees voor vervolging wegens discriminatie
10.1
De IND merkt discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers op grond van de Vc 2000 aan als daad van vervolging wanneer de vreemdeling door de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. [15]
10.2.
De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris dat uit de verklaringen van eiser tijdens de gehoren niet is gebleken dat er in zijn situatie sprake is van ernstige discriminatie. Eiser heeft weliswaar verklaard dat er op zijn clan wordt neergekeken, dat hij geen aansluiting kon vinden in het dorp en dat er een aantal incidenten hebben plaatsgevonden. Hieruit blijkt echter niet dat eiser zwaar gediscrimineerd werd.
Hij heeft onderwijs genoten en er is niet gebleken dat hij werd beperkt in zijn bestaansmogelijkheden. [16] Evenmin is gebleken dat eiser op sociaal en maatschappelijk gebied niet kon functioneren. Eiser heeft dit niet nader geconcretiseerd of onderbouwd. Dat zijn tante vanwege haar etniciteit is vermoord baseert eiser op een aanname/vermoeden. [17] Door eiser is verder niet betwist dat [naam] als subclan onderdeel uitmaakt van de meerderheidsclan [naam] . De staatssecretaris heeft er ook terecht op gewezen dat eiser zelfs eerder heeft verklaard dat hij behoort tot de [naam] clan. De door eiser gestelde rivaliteit binnen de [naam] clan is door eiser in het geheel niet onderbouwd. De staatssecretaris heeft daarom terecht overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel wegens vluchtelingschap. [18] De beroepsgrond slaagt niet.
Kan eiser gelet op de inhoud van het Algemeen Ambtsbericht Somalië veilig terugkeren?
11. Eiser betoogt dat hij gelet op de geloofwaardig geachte verklaringen in zijn asielrelaas en de algemene veiligheidssituatie in Somalië niet veilig terug kan keren en daarom in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Uit het recente AAB blijkt dat de veiligheidssituatie in Zuid- en Centraal Somalië inclusief Mogadishu is verslechterd vanwege een offensief van de regering tegen [naam] . Hierbij wijst eiser – kort samengevat – op de veiligheidssituatie in Mogadishu, de mensenrechtensituatie, de situatie van etnische minderheden, de positie van vrouwen, de werkwijze van [naam] , eventuele vestiging buiten het gebied van [naam] , het binnenlands beschermingsalternatief en mogelijke problemen bij terugkeer naar Somalië.
11.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eisers beroep op de algemene veiligheidssituatie in Somalië niet voldoende is voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap. Vreemdelingen die afkomstig zijn uit Somalië worden niet op voorhand aangemerkt als vluchteling. Dit heeft eiser overigens niet weersproken.
Eiser is er vervolgens niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij aan de hand van zijn persoonlijke omstandigheden bij terugkeer naar Somalië wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 EVRM.
In de eerste plaats heeft eiser niet aannemelijk gemaakt en geconcretiseerd dat een aantal situaties in het AAB waar hij naar verwijst op eiser persoonlijk van toepassing zijn. Het gaat dan concreet om de verwijzingen van eiser naar passages over de mensenrechtensituatie in Somalië, de veiligheid van vrouwen, de invloedgebieden van [naam] en de inning van belastingen door [naam] .
Ten tweede heeft eiser, gelet op hetgeen hierover is overwogen, niet aannemelijk gemaakt dat hij in de negatieve aandacht staat van [naam] en bij terugkeer dus een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege concrete bedreigingen. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn betoog dat hij bij zijn reis vanaf het vliegveld van Mogadishu naar [naam] gevaar zal lopen. De staatssecretaris stelt zich namelijk terecht op het standpunt dat, hoewel in Mogadishu aanslagen door [naam] plaatsvinden, de grote steden onder controle staan van de Somalische regering. Hoewel bij de aanslagen en het geweld door [naam] burgerslachtoffers vallen, zijn de aanslagen gericht tegen bepaalde groepen. [19] Omdat eiser niet in de negatieve aandacht staat van [naam] en Mogadishu niet gecontroleerd wordt door [naam] , zal eiser geen gevaar lopen door controles bij controleposten.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris aan eiser onterecht een terugkeerbesluit naar Somalië opgelegd?
12. Eiser heeft op de zitting betoogd dat het terugkeerbesluit naar Somalië ten onrechte door de staatssecretaris is opgelegd. Omdat eiser eerst rechtmatig verblijf had in Griekenland had de staatssecretaris aan hem geen terugkeerbesluit voor Somalië mogen opleggen, maar had de staatssecretaris eiser eerst een bevel moeten geven om terug te gaan naar Griekenland. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 12 december 2022. [20]
12.1.
De rechtbank is van oordeel dat dit betoog in strijd met de goede procesorde is ingebracht. De gemachtigde van eiser heeft dit namelijk in de laatste termijn op de zitting mondeling naar voren gebracht, zonder nadere concretisering en enkel met een verwijzing naar een niet-gepubliceerde uitspraak, die overigens betrekking heeft op het arrest TQ [21] . Verder heeft de gemachtigde van eiser het betoog dat de rechtbank een terugkeerbesluit ambtshalve moet toetsen niet nader geconcretiseerd en onderbouwd.
De rechtbank zal dit betoog dan ook buiten beschouwing laten.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet in strijd is met het arrest Bahaddar [22] . Uit wat eiser heeft aangevoerd volgt namelijk niet onmiskenbaar dat het niet betrekken van deze beroepsgrond leidt tot schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst in dat kader naar de overige overwegingen in deze uitspraak, waaruit volgt dat terugkeer van eiser naar Somalië niet leidt tot een reëel risico op ernstige schade.

Conclusie en gevolgen

13. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Vergelijk ABRvS van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147 en ABRvS van 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2659.
3.Algemeen Ambtsbericht (AAB) Somalië van 30 juni 2023, 3.2.1. Valste en vervalste documenten, p. 49.
4.ABRvS van 16 oktober 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ1595.
5.Pagina 3 van het nader gehoor (NG).
6.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen van 1 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11389.
7.Correcties en aanvullingen van 4 augustus 2022, 5e alinea, pagina 14 van het aanmeldgehoor (AMG).
8.Pagina 8 en 9 van het nader gehoor (NG).
9.Pagina 9 van het nader gehoor (NG).
10.Pagina 5 laatste alinea van het nader gehoor (NG).
11.Pagina 10, 1e alinea van het nader gehoor (NG).
12.Pagina 14, 5e alinea van het aanmeldgehoor (AMG).
13.Pagina 9 van het nader gehoor (NG).
14.Pagina 10 van het nader gehoor (NG).
15.Vreemdelingencirculaire 2000 (C), C2/3.2 Discriminatie.
16.Pagina 6 en 7 van het nader gehoor (NG).
17.Pagina 7 van het nader gehoor (NG).
18.Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
19.Pagina 18-21 van het Algemeen Ambtsbericht Somalië (AAB) van 30 juni 2023.
20.Uitspraak van 12 december 2022 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Limburg, ECLI:NL:RBLIM:2022:9945, zaaknummer NL22.7603 (niet gepubliceerd).
21.TQ tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-441/19, 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9.
22.EHRM van 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.