ECLI:NL:RBDHA:2023:1601
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot voorlopig verblijf; beroep niet-ontvankelijk verklaard na verlening mvv
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van eiseres, die als familie- of gezinslid bij haar referent wilde verblijven. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen de weigering van verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, om haar een mvv te verlenen. Dit bezwaar werd aanvankelijk ongegrond verklaard bij besluit van 16 juni 2021. Echter, op 12 september 2022 heeft verweerder het bezwaar alsnog gegrond verklaard en de Nederlandse ambassade te Beiroet gemachtigd om de mvv te verlenen.
Eiseres heeft hierop beroep ingesteld tegen het eerdere besluit, maar verscheen niet op de zitting van 2 februari 2023. Verweerder was vertegenwoordigd door mr. C.W.M. van Breda. De rechtbank overwoog dat, nu de mvv inmiddels was verleend, eiseres geen procesbelang meer had in het beroep tegen het eerdere besluit. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat het bestreden besluit door het latere besluit van 12 september 2022 was vervangen, zoals bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
Daarnaast heeft de rechtbank ook de verzoeken van eiseres om vergoeding van proceskosten en griffierecht afgewezen, omdat er geen sprake was van tegemoetkoming aan haar bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de verlening van de mvv niet het gevolg was van het bezwaar van eiseres, maar van de omstandigheden rondom de referent, die zijn moeder had verloren. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en publiceerde de uitspraak op www.rechtspraak.nl.