ECLI:NL:RBDHA:2023:16153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.31545
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en verzoek om schadevergoeding na opheffing van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Cambier, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 3 oktober 2023 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel werd opgeheven op 12 oktober 2023, maar de rechtbank moest beoordelen of de eiser recht had op schadevergoeding voor de periode van bewaring.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig was, inclusief de elektronische handtekening. Eiser betoogde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat hij niet op de hoogte was gesteld van zijn rechten en de redenen voor de bewaring. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel er een gebrek was in de communicatie, dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring, gezien de ernst van de gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen. De rechtbank concludeerde dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Eiser voerde aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel had toegepast, gezien zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een dochter in Frankrijk en een zieke moeder. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom een lichter middel niet was toegepast en dat de belangen van eiser niet opwogen tegen de noodzaak van de bewaring. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde verweerder wel in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31545

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 12 oktober 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Ondertekening maatregel van bewaring
3. Eiser betoogt dat niet duidelijk is of de maatregel van bewaring voorzien is van een rechtsgeldig elektronische handtekening. Hij verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling [1] van 12 juli 2018. [2]
4. De rechtbank heeft in het digitale dossier gecontroleerd of de maatregel van bewaring is voorzien van een rechtsgeldig elektronische handtekening en vastgesteld dat dit het geval is.
Maatregel van bewaring + uitreiking
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Als zware gronden [3] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
En als lichte gronden [4] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende om een significant risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze kunnen de maatregel van bewaring dragen.
5. De rechtbank stelt verder vast dat uit de maatregel van bewaring volgt dat deze onmiddellijk is uitgereikt om 22:40 uur. Echter komt de rechtbank ambtshalve tot het oordeel dat uit de stukken niet blijkt dat verweerder bij de uitreiking heeft voldaan aan alle formele vereisten van artikel 5.3. van het Vb. Zo blijkt uit de stukken niet dat aan eiser de maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Ook blijkt niet dat aan hem schriftelijk is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat vreemdelingen tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring met behulp van een tolk worden gewezen op hun rechten, maar dit leidt niet tot een andere conclusie. Derhalve is sprake van een gebrek.
6. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is immers op initiatief van verweerder een advocaat toegekend die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiser beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze schriftelijke mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende procedurele rechten. Daarbij is het van belang om op te merken dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering volgt dat sprake is van een significant risico op onttrekking aan het toezicht.
Lichter middel
7. Tot slot voert eiser aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel heeft toegepast, omdat hij meermaals heeft aangegeven dat hij een dochter heeft in Frankrijk en zij afhankelijk is van hem. Het belang van het kind had bij de oplegging van deze maatregel van bewaring dan ook de eerste overweging moeten vormen, aldus eiser. Verder heeft hij ook een zieke moeder.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden was een lichter middel aan eiser op te leggen. Verweerder heeft dat voldoende gemotiveerd. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de motivering daarvan is bij eiser namelijk sprake van een significant risico op onttrekking aan het toezicht. Daarbij heeft eiser niet onderbouwd dat hij een dochter heeft in Frankrijk die afhankelijk is van hem. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
Ambtshalve toets [5]
9. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Als gevolg van het eerder geconstateerde gebrek ziet de rechtbank in het licht van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af; en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.ABRvS 12 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2278.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.