Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser, geboren op [geboortedag] 1972, is van maart tot september 1993 als dienstplichtige uitgezonden naar Bosnië. Aan hem is een militair invaliditeitspensioen toegekend, uitgaande van een invaliditeitspercentage van 80% met dienstverband.
2. In zijn verzoek om toekenning van een draaginsigne gewonden heeft eiser drie gebeurtenissen vermeld die volgens hem hebben geleid tot een posttraumatisch stressstoornis (PTSS) met lichamelijke stressklachten, namelijk:
- een mijnincident;
- een bedreiging met een AK-47;
- het zien van twee mannen die door het hoofd geschoten waren.
Verder heeft eiser in zijn verzoek vermeld dat Opperwachtmeester Instructeur [naam 2] zijn directe commandant was (hierna: de commandant).
3. Verweerder heeft het verzoek bij het primaire besluit afgewezen. Verweerder heeft vermeld dat de CADIG nader onderzoek heeft gedaan en getuigenverklaringen heeft bestudeerd om de door eiser genoemde gebeurtenissen te verifiëren. Dit onderzoek en deze getuigenverklaringen hebben geen omstandigheden kunnen bevestigen die voldoen aan de criteria van het Besluit Draaginsigne Gewonden 2017 (hierna: het Besluit).
4. Bij het bestreden besluit is verweerder uitgebreider ingegaan op de door eiser vermelde gebeurtenissen.
Wat betreft het mijnincident heeft verweerder vermeld dat in de samenvatting ten behoeve van de behandelplanbespreking van de afdeling Psychiatrie van het Centraal Militair Hospitaal te Utrecht is aangegeven dat eiser ‘bijna’ op een mijn heeft gestaan. Uit de informatie die de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg (MGGZ) aan de CADIG heeft verstrekt op 6 oktober 2021 maakt verweerder op dat eiser heeft aangegeven dat hij ‘op een paar centimeter na een antipersoneelsmijn heeft gemist’. Eiser zou daar door een kameraad op zijn geattendeerd. Ook de commandant kan zich niet herinneren dat eiser op een mijn zou hebben gestaan. Om die reden is dit door eiser genoemde incident niet genoegzaam aannemelijk gemaakt, aldus verweerder.
Datzelfde geldt volgens verweerder voor de gebeurtenis waarbij eiser stelt dat een ex-Joegoslaaf een AK-47 onder zijn kin zou hebben geplaatst. De commandant kan zich deze gebeurtenis niet herinneren. Verweerder heeft deze gebeurtenis ook niet gezien in de behandelinformatie van de MGGZ. Om die reden vindt verweerder ook niet aannemelijk dat de PTSS is veroorzaakt door deze gebeurtenis.
Ook het zien van twee mannen die door het hoofd zijn geschoten vindt verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt. Bovendien kan deze gebeurtenis volgens verweerder niet leiden tot toekenning van het dig. Ervan uitgaande dat deze gebeurtenis heeft plaatsgevonden op de door eiser omschreven wijze is eiser daarmee blootgesteld aan de directe afschuwwekkende gevolgen van oorlogsgeweld. Conform de toelichting bij artikel 3 van het Besluit moet er echter sprake zijn van een actief handelen ten aanzien van de slachtoffers van oorlogsgeweld. Dit is in eisers situatie niet (herhaaldelijk of langdurig) aan de orde.
5. Zie de bijlage bij deze uitspraak.
Wat voert eiser aan in beroep?
6. Eiser betoogt dat uit het primaire besluit niet blijkt op welke gronden de aanvraag is afgewezen. De motivering is pas in juli 2022 (deels) kenbaar gemaakt, nadat de gronden van het bezwaar al waren aangevuld. Met de motivering uit het bestreden besluit is eiser eerst in bezwaar geconfronteerd. Dit knelt temeer omdat verweerder eiser had moeten confronteren met de gegevens die waren verzameld, zoals de verklaring van de commandant. Eiser vindt dat de commandant ten onrechte is gehoord buiten hem om en dat de verklaring niet deugdelijk is opgetekend. Bovendien had eiser in de gelegenheid behoren te worden gesteld de commandant vragen te stellen. Eiser vindt verder dat het ontbreken van een motivering bij het primaire besluit op deze manier niet bij het bestreden besluit mocht worden hersteld. Ook vindt eiser dat om die reden een hogere proceskostenveroordeling moet worden toegekend.
Verder betoogt eiser dat verweerder hem ten onrechte geen dig heeft toegekend. De lijst van artikel 3, eerste lid, van het Besluit is volgens de toelichting niet limitatief, aldus eiser. Eiser voert aan dat ten tijde van de uitzending veel mijnen lagen in het gebied waar hij opereerde en dat er dus een constante dreiging was. De dreiging wordt bevestigd door de commandant. Een dergelijke dreiging komt volgens hem overeen met de voornoemde excessieve geweldsuitoefening dan wel dreiging daarvan. Verder voert eiser aan dat de dreiging met een AK-47 een van de incidenten is als gevolg waarvan hij een PTSS heeft. Volgens hem valt de gebeurtenis bovendien onder een excessieve geweldsuitoefening dan wel dreiging tegen zijn persoon. Wat betreft de man en zoon die door het hoofd waren geschoten voert eiser aan dat het vinden van de lichamen een blootstelling is aan de afschuwwekkende gevolgen van oorlogsgeweld.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank toetst het bestreden besluit. Volgens vaste rechtspraak staat artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet in de weg aan aanvulling van de motivering van het primaire besluit. Immers, ook met een andere grondslag is handhaving van hetzelfde besluit denkbaar.De bezwaarprocedure is bedoeld voor een volledige heroverweging. Ook is geen sprake van schending van het recht op hoor en wederhoor. Bij e-mail van 15 juli 2022 heeft verweerder eiser de stukken gestuurd die aan het primaire besluit ten grondslag hebben gelegen. Eiser heeft daarop op 31 augustus 2022 schriftelijk gereageerd. Hij is daarbij ingegaan op de verklaring van de commandant. Ook bij de rechtbank heeft eiser daarop kunnen reageren.
8. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden op de wijze zoals door hem omschreven.
9. Hoewel dit dus niet (primair) op de weg van verweerder lag, heeft de CADIG informatie ingewonnen naar aanleiding van de aanvraag van eiser. De CADIG heeft geïnformeerd bij eiser naar namen van mensen die de door hem genoemde incidenten kunnen bevestigen. Desgevraagd heeft eiser bij e-mail van 9 september 2021 laten weten dat zijn dienstkameraden [naam 3] en [naam 4] zouden kunnen getuigen. Verweerder heeft deze personen gezocht. De aangeschreven [naam 3] heeft bij email van 4 oktober 2021 laten weten dat hij niet op dezelfde missie is geweest als eiser. Verweerder heeft [naam 4] niet gevonden.
10. Verder heeft luitenant-kolonel [naam 5], lid van de CADIG, de secretaris van de CADIG bij e-mail van 7 september 2021 laten weten dat hij had gesproken met de commandant. In deze e-mail staat dat de commandant zich het mijnincident en de bedreiging met een AK-47 niet kan herinneren. Anders dan eiser betoogt, is er (in het bestuursrecht) geen rechtsregel die of rechtsbeginsel dat verweerder verplichtte om de commandant in eisers bijzijn te horen, eiser in de gelegenheid te stellen om de commandant vragen te stellen of om de verklaring van de commandant letterlijk op te tekenen.
Aannemelijkheid en kwalificatie gebeurtenissen
11. Indien ervan wordt uitgegaan dat eiser de gebeurtenissen aannemelijk heeft gemaakt, wordt getoetst of deze gebeurtenissen zijn aan te merken als omstandigheden in de zin van artikel 3, eerste lid, van het Besluit. Anders dan eiser betoogt, staat in de toelichting op het Besluit niet dat artikel 3, eerste lid, geen limitatieve opsomming bevat. Dit staat in de toelichting op artikel 4 en heeft betrekking op de opsomming in artikel 4, eerste lid, van het Besluit.De rechtbank beschouwt de opsomming van artikel 3, eerste lid, van het Besluit wel als limitatief.
12. Wat betreft de toekenning van het militair invaliditeitspensioen overweegt de rechtbank dat dit, zoals eiser ook onderkent, op zichzelf onvoldoende is om de door eiser genoemde gebeurtenissen aannemelijk te achten.
13. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij op een mijn heeft gestaan. Dit blijkt ook niet uit de medische informatie in het dossier. In het behandelplan van de afdeling psychiatrie van het Centraal Militair Hospitaal te Utrecht staat bij de anamnese dat eiser een keer
bijnaop een mijn stond. In een brief van kapitein B. Heinsman MSc, psycholoog van de MGGZ, van 6 oktober 2021 staat als opgetekende ervaring dat eiser op een paar centimeter na een antipersoneelsmijn heeft gemist waar hij door een kameraad op werd geattendeerd. Ook blijkt dit niet uit de verklaring van de commandant. De commandant heeft slechts verklaard dat de situatie in voormalig Joegoslavië als bedreigend ervaren kon worden door diverse personen.
14. Het bijna stappen op een mijn of een algemene dreiging (van mijnen), voor zover kan worden aangenomen dat daarvan sprake is geweest, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om enige dreiging aan te nemen. Dit is echter niet voldoende om aan te nemen dat eiser in persoon (mede) tegen hem gerichte enige andere vorm van excessieve geweldsuitoefening dan wel een dreiging daarvan heeft ondergaan in de zin van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit.
15. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het incident met een AK-47 heeft plaatsgevonden. Eiser stelt dat dit een van de incidenten is als gevolg waarvan hij lijdt aan een PTSS, maar hij heeft dit niet (met stukken) onderbouwd.
zien van twee mannen die door het hoofd geschoten waren
16. Uit het verweerschrift blijkt dat verweerder niet ontkent dat eiser twee mannen heeft gezien die door het hoofd waren geschoten en dat hij daarmee is blootgesteld aan de directe afschuwwekkende gevolgen van oorlogsgeweld. De rechtbank gaat ervan uit dat dit niet langer in geschil is.
17. De vraag is of eiser door deze gebeurtenis herhaaldelijk of langdurig is blootgesteld in de zin van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van het Besluit. Uit de toelichting op artikel 3 van het Besluit blijkt dat psychisch letsel, veroorzaakt door het enkel zien van schokkende situaties aangaande anderen dan de militair zelf, geen aanleiding kan vormen voor toekenning van het dig. Er moet, zo staat in die toelichting, sprake zijn van actief handelen ten aanzien van slachtoffers van oorlogsgeweld, bijvoorbeeld het ruimen van massagraven of het langdurig en veelvuldig verplegen van slachtoffers. Niet is gebleken dat de blootstelling in het geval van eiser op die manier heeft plaatsgevonden.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Aan het betoog van eiser over de hoogte van de proceskosten komt de rechtbank daarom niet toe.