ECLI:NL:RBDHA:2023:16448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
23/1174
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling lening inburgering na niet tijdig voldoen aan inburgeringsplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 november 2023, zaaknummer SGR 23/1174, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beoordeeld. Eiser had een lening aangevraagd voor inburgering, maar voldeed niet tijdig aan de inburgeringsplicht. De minister besloot dat eiser het geleende bedrag van € 9.987,84,- moest terugbetalen, wat eiser betwistte op basis van medische redenen en zijn financiële situatie. De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden heeft besloten dat eiser het volledige bedrag moet terugbetalen. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn medische problemen niet tijdig heeft gemeld en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de terugbetaling onredelijk maken. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belanghebbenden om tijdig bezwaar te maken en relevante informatie te verstrekken, en bevestigt de bevoegdheid van de minister om terugbetaling te eisen, zelfs in het licht van persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1174

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.A.H. van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van verweerder dat eiser de lening voor onderwijs ten behoeve van inburgering aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) moet terugbetalen omdat hij niet op tijd heeft voldaan aan de inburgeringsplicht.
1.1.
Verweerder heeft dit besluit (het primaire besluit) op 17 juni 2022 genomen. Bij het bestreden besluit van 16 januari 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft een beroepschrift ingediend.
1.3.
Verweerder hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Ates (de tolk van eiser) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Bij brief van 4 november 2016 heeft DUO namens verweerder aan eiser medegedeeld dat hij verplicht moet inburgeren en dat hij hiervoor inburgeringsexamens moet maken. De inburgeringstermijn bedraagt drie jaar, waardoor eiser voor 30 november 2019 klaar moet zijn met inburgeren. Op 18 november 2016 heeft eiser bij DUO een lening aangevraagd.
2.2.
Bij brief van 26 maart 2020 heeft verweerder besloten om eiser een boete op te leggen van € 300,00,- en via DUO geleende bedrag € 9.987,84,- niet kwijt te schelden omdat eiser niet op tijd is ingeburgerd. Eiser krijgt van verweerder twee jaar extra tijd om in te burgeren, zodat hij tot en met 30 november 2021 de tijd heeft om te voldoen aan zijn inburgeringsplicht. Deze termijn is door verweerder verschillende keren verlengd vanwege het coronavirus, waardoor eiser uiteindelijk tot en met 30 september 2022 de tijd heeft om te voldoen aan de inburgeringsplicht. Bij brief van 21 juni 2022 heeft verweerder eiser een ontheffing verleend van zijn inburgeringsplicht, omdat eiser genoeg inspanningen heeft geleverd om in te burgeren.
2.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij het geleende bedrag van € 9.987,84,- vanaf 1 december 2022 moet terugbetalen aan DUO. Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen deze brief, waarin hij aangeeft dat het hem vanwege medische redenen niet is gelukt om tijdig in te burgeren. Verder geeft hij aan dat hij een daklozenuitkering geniet en dat hij hierdoor niet in staat is om de lening terug te betalen. Bij het bestreden besluit blijft verweerder bij zijn standpunt dat eiser de lening moet terugbetalen. Hij heeft nagelaten om in een eerder stadium melding te maken van zijn medische problemen. Er is verder geen sprake van bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot de conclusie dat het in het geval van eiser onevenredig is om het gehele bedrag van de lening terug te betalen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Verweerder heeft de door eiser ingebrachte medische gegevens ten onrechte niet meegenomen in de beoordeling. Ook van belang is dat eiser in een later stadium alsnog is ontheven van de inburgeringsplicht. Verder heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt op welk beleid hij zich heeft gebaseerd bij de beslissing om geen toepassing te geven aan artikel 4:94a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Voorts heeft verweerder onvoldoende acht geslagen op de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Awb. Tot slot is verweerder in de bezwaarfase ten onrechte voorbijgegaan aan de hoorplicht.
Wat is de toepasselijke regelgeving?
4. De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage bij de uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank heeft na de zitting het onderzoek gesloten en met partijen afgesproken dat verweerder binnen een termijn van drie weken alsnog het kwijtscheldingsbeleid zou inbrengen zoals dat geldig was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Verweerder heeft vervolgens binnen deze termijn een blanco aanvraagformulier om kwijtschelding en een uitdraai van het kwijtscheldingsbeleid ingebracht. Hoewel zulks niet kwalificeert als een beleidsregel, begrijpt de rechtbank uit deze stukken dat er sprake is van een vaste gedragslijn die door verweerder wordt gevolgd. Uit jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter volgt dat het bestuursorgaan in een individueel geval wel moet kunnen motiveren waarom er is gekozen voor de toepassing van deze gedragslijn. [1]
6. Anders dan door eiser wordt betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder hierin is geslaagd en daarmee op goede gronden heeft kunnen komen tot de beslissing dat eiser de lening volledig moet terugbetalen. Hoewel uit de stukken blijkt dat medische omstandigheden worden genoemd in het kwijtscheldingsbeleid, wordt verweerder gevolgd in zijn redenering dat eiser zijn medische problemen al in een eerder stadium had kunnen en ook moeten aangeven door bezwaar aan te tekenen tegen het besluit van verweerder van 26 maart 2020. Nu eiser dit heeft nagelaten, hoefde verweerder niet meer gewicht toe te kennen aan de door eiser ingebrachte medische stukken dan hij bij het nemen van het bestreden besluit heeft gedaan. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat eiser met ingang van 21 juni 2022 is ontheven van de inburgeringsplicht, nu hiervan nog geen sprake was ten tijde van het besluit van 26 maart 2020. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder de financiële situatie van verweerder bij de beoordeling heeft betrokken, maar dat hij uiteindelijk een grotere betekenis heeft toegekend aan het algemene belang van invorderen. Gelet op de verklaring van verweerder op zitting dat de mogelijkheid bestaat van draagkrachtmeting, waarbij ter bescherming van de schuldenaar aan de hand van het inkomen wordt berekend welk bedrag per maand wordt terugbetaald, acht rechtbank deze belangenafweging op zichzelf niet onevenredig. Andere bijzondere feiten en omstandigheden op basis waarvan verweerder zou moeten afzien van het terugvorderen van het volledige bedrag van de lening, zijn door eiser gesteld noch gebleken.
7. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gezien bovenstaande overwegingen en de inhoud van het dossier is de rechtbank van oordeel dat verweerder af heeft kunnen zien van het horen van eiser in de bezwaarfase. Van een schending van de hoorplicht is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wet inburgering 2021
Artikel 21. Terugbetaling van de lening
1. De inburgeringsplichtige, de voormalige inburgeringsplichtige of de persoon, bedoeld in artikel 20, derde lid, betaalt de lening vermeerderd met een volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels berekende rente terug.
2. Onze Minister stelt een termijnbedrag vast dat de debiteur in maandelijkse termijnen moet terugbetalen. Het termijnbedrag kan worden vastgesteld aan de hand van de hoogte van het overeenkomstig artikel 8, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen te berekenen toetsingsinkomen van de inburgeringsplichtige en diens partner als bedoeld in artikel 3 van die wet.
3. De terugbetalingsperiode start zes maanden na:
a. het voldoen aan de inburgeringsplicht; of
b. het vervallen van de aanspraak op een lening, op grond van artikel 20, tweede lid.
4. Onze Minister kan het terug te betalen bedrag invorderen bij dwangbevel.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over kwijtschelding van de lening. Als de lening wordt kwijtgescholden gaat de over het kwijtgescholden bedrag opgebouwde rente op het tijdstip van kwijtschelding teniet.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 4:94a
Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, kan een bestuursorgaan een geldschuld geheel of gedeeltelijk kwijtschelden indien de nadelige gevolgen van de invordering onevenredig zijn in verhouding tot de met de invordering te dienen doelen.

Voetnoten

1.Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2693.