2.3.Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij het geleende bedrag van € 9.987,84,- vanaf 1 december 2022 moet terugbetalen aan DUO. Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen deze brief, waarin hij aangeeft dat het hem vanwege medische redenen niet is gelukt om tijdig in te burgeren. Verder geeft hij aan dat hij een daklozenuitkering geniet en dat hij hierdoor niet in staat is om de lening terug te betalen. Bij het bestreden besluit blijft verweerder bij zijn standpunt dat eiser de lening moet terugbetalen. Hij heeft nagelaten om in een eerder stadium melding te maken van zijn medische problemen. Er is verder geen sprake van bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot de conclusie dat het in het geval van eiser onevenredig is om het gehele bedrag van de lening terug te betalen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Verweerder heeft de door eiser ingebrachte medische gegevens ten onrechte niet meegenomen in de beoordeling. Ook van belang is dat eiser in een later stadium alsnog is ontheven van de inburgeringsplicht. Verder heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt op welk beleid hij zich heeft gebaseerd bij de beslissing om geen toepassing te geven aan artikel 4:94a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Voorts heeft verweerder onvoldoende acht geslagen op de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Awb. Tot slot is verweerder in de bezwaarfase ten onrechte voorbijgegaan aan de hoorplicht.
Wat is de toepasselijke regelgeving?
4. De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage bij de uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank heeft na de zitting het onderzoek gesloten en met partijen afgesproken dat verweerder binnen een termijn van drie weken alsnog het kwijtscheldingsbeleid zou inbrengen zoals dat geldig was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Verweerder heeft vervolgens binnen deze termijn een blanco aanvraagformulier om kwijtschelding en een uitdraai van het kwijtscheldingsbeleid ingebracht. Hoewel zulks niet kwalificeert als een beleidsregel, begrijpt de rechtbank uit deze stukken dat er sprake is van een vaste gedragslijn die door verweerder wordt gevolgd. Uit jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter volgt dat het bestuursorgaan in een individueel geval wel moet kunnen motiveren waarom er is gekozen voor de toepassing van deze gedragslijn.
6. Anders dan door eiser wordt betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder hierin is geslaagd en daarmee op goede gronden heeft kunnen komen tot de beslissing dat eiser de lening volledig moet terugbetalen. Hoewel uit de stukken blijkt dat medische omstandigheden worden genoemd in het kwijtscheldingsbeleid, wordt verweerder gevolgd in zijn redenering dat eiser zijn medische problemen al in een eerder stadium had kunnen en ook moeten aangeven door bezwaar aan te tekenen tegen het besluit van verweerder van 26 maart 2020. Nu eiser dit heeft nagelaten, hoefde verweerder niet meer gewicht toe te kennen aan de door eiser ingebrachte medische stukken dan hij bij het nemen van het bestreden besluit heeft gedaan. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat eiser met ingang van 21 juni 2022 is ontheven van de inburgeringsplicht, nu hiervan nog geen sprake was ten tijde van het besluit van 26 maart 2020. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder de financiële situatie van verweerder bij de beoordeling heeft betrokken, maar dat hij uiteindelijk een grotere betekenis heeft toegekend aan het algemene belang van invorderen. Gelet op de verklaring van verweerder op zitting dat de mogelijkheid bestaat van draagkrachtmeting, waarbij ter bescherming van de schuldenaar aan de hand van het inkomen wordt berekend welk bedrag per maand wordt terugbetaald, acht rechtbank deze belangenafweging op zichzelf niet onevenredig. Andere bijzondere feiten en omstandigheden op basis waarvan verweerder zou moeten afzien van het terugvorderen van het volledige bedrag van de lening, zijn door eiser gesteld noch gebleken.
7. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gezien bovenstaande overwegingen en de inhoud van het dossier is de rechtbank van oordeel dat verweerder af heeft kunnen zien van het horen van eiser in de bezwaarfase. Van een schending van de hoorplicht is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake.