ECLI:NL:RBDHA:2023:16483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
NL23.33143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a lid 1 Vw 2000 en de beoordeling van de gronden voor bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel is gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en het feit dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Eiser heeft tegen de maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 27 oktober 2023, die via telehoren plaatsvond, is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en was er een tolk aanwezig. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve getoetst en de beroepsgronden van eiser besproken. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een lichter middel dan bewaring, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in het proces van overdracht naar Duitsland, waar eiser op 7 november 2023 zal worden overgedragen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33143

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. H. Nobel).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. Eiser is op de rechtbank in Groningen bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.1.
De staatssecretaris heeft ter zitting lichte grond 4e laten vallen.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden.
Grondslag en gronden
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de zware gronden 3d en 3l niet aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd omdat in zijn algemeenheid niet kan worden gesteld dat eiser onvoldoende meewerkt. Eiser werkt immers duidelijk aan zijn terugkeer naar Algerije door voorafgaand aan zijn inbewaringstelling diversen gesprekken te voeren met het IOM. Ook zware grond 3e kan niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd omdat nergens uit blijkt dat eiser gebruik heeft gemaakt van aliassen. Verder betwist eiser lichte grond 4c. Eiser verbleef steeds in het AZC en had daar dus een vaste verblijfsplaats.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Uit de beschikking van 27 september 2023 is immers gebleken dat op 11 september 2023 een claimakkoord is ontvangen van de Duitse autoriteiten. Eisers inbewaringstelling ziet dan ook op het bewerkstelligen van de overdracht aan Duitsland. Dat eiser hiernaast met het IOM bezig is om terug te keren naar Algerije, doet niet af aan de rechtmatigheid van eisers inbewaringstelling op grond van de Dublinverordening. De rechtbank is verder van oordeel dat zware en lichte gronden 3a, 3d, 3e, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien en met de in de maatregel gegeven motivering, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Het is namelijk niet gebleken dat eiser beschikt over geldige grensoverschrijdingsdocumenten (3a). Verder heeft eiser onvoldoende handelingen verricht om aan documenten te komen ten aanzien van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser heeft aangegeven dat hij naar de ambassade van Algerije zou gaan voor zijn Algerijnse paspoort, maar heeft dit uiteindelijk nooit gedaan. Ook is niet gebleken dat eiser andere handelingen heeft verricht om zijn identiteit of nationaliteit te onderbouwen (3d). Verder blijkt uit het document ID Staat vreemdelingenrecht en het claimakkoord dat eiser gebruik heeft gemaakt van verschillende aliassen (3e). Daarnaast heeft eiser geen vaste woon- of verblijfplaats. Volgens vaste jurisprudentie geldt een AZC niet als zodanig (4c). Ook beschikt eiser niet over voldoende middelen van bestaan (4d). De staatssecretaris heeft ook terecht gemotiveerd dat er hierdoor het significante risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
5.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de staatssecretaris zware grond 3l niet aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen nu niet is gebleken dan aan eiser op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging naar Duitsland te vertrekken. Voorgaande doet gelet op 5.1 niet af aan de rechtmatigheid van de maatregel.
Lichter middel
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris een lichter middel dan bewaring had moeten opleggen en om de belangenafweging in dat kader in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de overdracht van eiser gewerkt. De staatssecretaris heeft op 23 oktober 2023 (dag zes van de inbewaringstelling) een vertrekgesprek met eiser gehouden. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2). De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken. Ook het feit dat de staatssecretaris ter zitting heeft aangegeven dat aan eiser een termijn van twee weken wordt gegund om met behulp van het IOM terug te keren naar Algerije, maakt niet dat de staatssecretaris onvoldoende aan de overdracht naar Duitsland heeft gewerkt. Verder overweegt de rechtbank dat, nu de overdracht van eiser is gepland voor 7 november 2023 om 11:00 uur, er geen aanknopingspunten zijn om te oordelen dat zicht op overdracht in het geval van eiser ontbreekt.
Conclusie
8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.