ECLI:NL:RBDHA:2023:16543
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Estland als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen op de zitting van 3 oktober 2023, waar de gemachtigde van de Staatssecretaris wel aanwezig was.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiser had aangevoerd dat zijn asielaanvraag in Estland was afgewezen en dat er een hoger beroep loopt bij de hoogste rechter in Estland. Hij stelde dat Estland geen adequaat beschermingsbeleid heeft voor Russische dienstplichtigen en dat hij een reëel risico op indirect refoulement loopt. De rechtbank legt uit dat de bewijslast voor het aannemelijk maken van een reëel risico op indirect refoulement bij de vreemdeling ligt. Eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat het beschermingsbeleid in Estland evident en fundamenteel verschilt van dat in Nederland.
De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico op indirect refoulement loopt. De rechtbank wijst erop dat er in Estland een inhoudelijke toetsing van zijn asielverzoek zal plaatsvinden en dat het niet op voorhand evident is dat hij in Nederland wel internationale bescherming zou krijgen, terwijl dit in Estland niet het geval zou zijn. De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat eiser kan worden overgedragen aan Estland, zonder recht op vergoeding van proceskosten.