ECLI:NL:RBDHA:2023:16551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
NL23.22135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens internationale bescherming in Zweden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres, van Syrische nationaliteit, had eerder internationale bescherming in Zweden, maar haar verblijfsvergunning was verlopen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat eiseres nog steeds internationale bescherming geniet op basis van gegevens uit het Eurodac-systeem. Eiseres heeft geen overtuigende bewijsstukken overgelegd die haar stelling dat haar verblijfsvergunning in Zweden is verlopen onderbouwen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris niet verplicht was om nader onderzoek te doen naar de verblijfsrechtelijke status van eiseres in Zweden, gezien het beperkte tijdsverloop tussen het Eurodac-onderzoek en het voornemen van de staatssecretaris. Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiseres met betrekking tot artikel 8 van het EVRM verworpen, omdat er geen sprake was van een schending van dit artikel in de huidige situatie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22135

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.L.E.M. Krauth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 27 juli 2023 de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met NL23.22136, op 15 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995. Zij heeft op 5 juli 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiseres had vanaf 8 november 2016 internationale bescherming in Zweden. Eiseres verbleef daar bij haar broer. Zijn vrouw wilde eiseres eigenlijk niet in huis hebben. Eiseres is in Zweden ook mishandeld door familie, maar ze heeft daarvan geen aangifte gedaan. In januari 2017 is zij teruggekeerd naar Syrië vanwege haar zieke vader, zodat zij haar ouders kon helpen. Daardoor is haar verblijfsvergunning in Zweden nu niet meer geldig. Eiseres is samen met haar man ( [naam] , geboren op [geboortedatum] 1981, van Syrische nationaliteit) naar Nederland gekomen. Ze wil niet terug naar Zweden vanwege hetgeen ze daar heeft meegemaakt.
3. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiseres sinds 8 november 2016 in Zweden internationale bescherming geniet, hetgeen blijkt uit Eurodac. De staatssecretaris verklaart daarom de asielaanvraag niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Internationale bescherming
4. Eiseres voert aan dat haar asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard op de grond dat zij in Zweden internationale bescherming geniet. Eiseres stelt dat haar verblijfsvergunning in Zweden al op 8 november 2019 is verlopen. Ter onderbouwing hiervan heeft zij een kopie van de in Zweden verstrekte vergunning tot verblijf overgelegd
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de beroepsgrond niet. Uit het onderzoek in het Eurodac systeem op 5 juli 2023 blijkt dat eiseres sinds 8 november 2016 internationale bescherming heeft in Zweden. De stelling van eiseres dat haar verblijfsvergunning in Zweden inmiddels is verlopen, doet daaraan niet af. De staatssecretaris mag ervan uitgaan dat de datum op de verblijfskaart de datum is waarop de verblijfstitel eindigt en het verlopen van een verblijfstitel brengt niet mee dat de vreemdeling geen internationale bescherming meer heeft. [1] Een internationale beschermingsstatus eindigt alleen na een individuele beoordeling. Dat de verblijfstitel automatisch zou eindigen op 9 november 2019 omdat eiseres geen verlenging heeft aangevraagd, dan wel omdat zij eerder is vertrokken uit Zweden, betekent dus niet dat de internationale bescherming van eiseres dan ook beëindigd zou zijn. Bovendien is het tijdsverloop tussen het onderzoek in het Eurodac-systeem (5 juli 2023) en het voornemen (25 juli 2023) heel beperkt. Eiseres heeft geen concrete aanwijzingen of aanknopingspunten om aan te nemen dat de registratie in Eurodac onjuist is. Eiseres heeft dit niet onderbouwd met documenten waaruit dit zou blijken.
Samenwerkingsverplichting
5. Eiseres voert aan dat het op de weg van de staatssecretaris ligt om nader onderzoek te doen in Zweden naar de status van eiseres. De staatssecretaris heeft dit ten onrechte nagelaten.
De door eiseres aangehaalde uitspraak [2] is in dit verband relevant omdat aangegeven wordt dat de staatssecretaris een onderzoeksplicht heeft ten aanzien van de gestelde status in Zweden.
5.1.
Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [3] , mag de staatssecretaris in beginsel afgaan op informatie van een andere lidstaat, zoals een weergegeven Eurodac-resultaat. Daarvoor is van belang dat het tijdsverloop sinds het onderzoek in het Eurodac-systeem beperkt is. Voorts dient uit de informatie duidelijk te worden wat de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bij terugkeer is. Indien het resultaat uit het Eurodac-onderzoek onvoldoende recent is dan wel onvoldoende verblijfsrechtelijke informatie over de vreemdeling bevat, dient de staatssecretaris nader onderzoek te doen naar de vraag of de vreemdeling nog steeds over een door de desbetreffende lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning dan wel een andere toestemming tot verblijf beschikt.
5.2.
Gelet op het beperkte tijdsverloop tussen het Eurodac-resultaat (5 juli 2023) en het voornemen (25 juli 2023) mocht de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank ervan uitgaan dat eiseres nog steeds internationale bescherming in Zweden geniet. De staatssecretaris heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat hij geen nader onderzoek hoefde te doen naar de verblijfsrechtelijke positie van eiseres. De uitspraak waar eiseres een beroep op doet, is niet vergelijkbaar, nu daar sprake was van een tijdsverloop van jaren. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 8 van het EVRM
6. Eiseres voert verder nog aan dat het te ver gaat om de aanvragen van eiseres en haar echtgenoot procedureel te scheiden. Eiseres heeft vernomen dat haar man terug moet naar Italië. De individuele procedures mogen niet leiden tot schending van artikel 8 van het EVRM. Artikel 8 van het EVRM speelt wel degelijk een rol wanneer sprake is van een Dublinsituatie, bij de echtgenoot, en een Europese beschermingsstatus. In dit verband merkt de gemachtigde ook op dat dit in de belangenafweging moet worden meegewogen. De gemachtigde stelt voor om prejudiciële vragen te stellen in deze.
6.1.
Uit artikel 3.6a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 vloeit niet de verplichting uit voort om ambtshalve te toetsen aan artikel 8 van het EVRM als een asielaanvraag niet in behandeling is genomen of niet-ontvankelijk is verklaard, zoals hier het geval. Er kan daarentegen wel sprake zijn van strijd met artikel 8 van het EVRM, als het gevolg is dat eiseres en haar echtgenoot als gezin uiteindelijk aan verschillende landen worden overgedragen. Vast staat dat ten aanzien van de echtgenoot van eiseres nog geen beslissing is gegeven over de vraag of en bij welk land hij eventueel geclaimd gaat worden, zo blijkt ook uit hetgeen op de zitting is besproken. De vertegenwoordiger van de staatssecretaris heeft nog gewezen op de mogelijkheid zoals neergelegd in artikel 9 van de Dublinverordening. Dit artikel geeft de mogelijkheid om in situaties als die van eiseres en haar echtgenoot beide echtgenoten naar hetzelfde land te laten gaan. Nu de situatie zoals door eiseres beschreven zich thans niet voordoet, slaagt hetgeen door eiseres naar voren is gebracht niet. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen.
Stukken en verlengde asielprocedure
7. Tot slot heeft de gemachtigde van eiseres in beroep gesteld dat hij niet eerder kon beschikken over alle relevante stukken, maar enkel over het gehoor. Ter zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat hij de stukken pas ontvangen heeft toen hem het rechtbankdossier is toegezonden en dat daarom sprake is van strijd met het beginsel van ‘fair trial’. De correcties en aanvullingen kunnen volgens de gemachtigde niet optimaal plaatsvinden zonder achtergrondkennis.
7.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde niet kunnen benoemen welke stukken hem eerder zouden zijn onthouden. De gemachtigde van de staatssecretaris wijst er terecht op dat in de correcties en aanvullingen ook geen klacht staat vermeld dat de gemachtigde geen stukken zou hebben ontvangen en daarin wordt eveneens vermeld: “
Aan aanvullingen en correcties op de gehoren bestaat geen behoefte met uitzondering van het navolgende.” De beroepsgrond ontbeert dan ook een feitelijke grondslag.
8. Nu de beroepsgronden niet slagen, is de conclusie dat de staatssecretaris terecht het verzoek niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie een uitspraak van de ABRvS van 18 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2484, r.o. 3.1.
2.Zaaknummers NL21.13020 en NL21.14394 (niet gepubliceerd) van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem.
3.Zie onder meer uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441 en 31 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:290.