ECLI:NL:RBDHA:2023:16621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
NL22.23085
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag verblijfsdocument op basis van Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 20 juli 2021 om de afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) waaruit een afgeleid verblijfsrecht blijkt. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met zijn besluit van 23 december 2021 afgewezen, omdat er sprake was van een herhaalde aanvraag. Met het bestreden besluit van 21 oktober 2022 heeft de staatssecretaris deze afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.

De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris terecht uit is gegaan van een herhaalde aanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Het beroep is ongegrond. Eiser had op 3 juli 2018 een eerste aanvraag ingediend, die op 5 maart 2019 was afgewezen op grond van gevaar voor de openbare orde. Eiser is in beroep gegaan, maar dit beroep is op 19 mei 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft op 20 juli 2021 opnieuw een aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris is afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren.

Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat er sprake is van een herhaalde aanvraag en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Hij verwijst naar stukken van Limor en GGZ Delfland, maar de rechtbank oordeelt dat deze stukken geen relevante nieuwe feiten of omstandigheden bevatten. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23085

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2023 in de zaak tussen

[naam] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1 In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 20 juli 2021 om de afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) waaruit een afgeleid verblijfsrecht blijkt. [1] De staatssecretaris heeft deze aanvraag met zijn besluit van 23 december 2021 afgewezen, omdat er sprake was van een herhaalde aanvraag. [2] Met het bestreden besluit van 21 oktober 2022 heeft de staatssecretaris deze afwijzing gehandhaafd.
1.1
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet
nodig is. [3]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris terecht uit is gegaan van een herhaalde aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser heeft op 3 juli 2018 een eerste aanvraag ingediend om een afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000. Deze aanvraag is met het besluit van 5 maart 2019 afgewezen op grond van gevaar voor de openbare orde. Het bezwaar hiertegen is met het besluit van 23 april 2020 ongegrond verklaard. Eiser is vervolgens in beroep gegaan. Het beroep is op 19 mei 2021 ongegrond verklaard door deze rechtbank en zittingsplaats [4] waarna de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hoger beroep kennelijk ongegrond heeft verklaard. [5]
4.1.
Eiser heeft op 20 juli 2021 opnieuw eenzelfde aanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft deze afgewezen onder verwijzing naar de eerder afwijzende beschikking van 5 maart 2019, omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, waardoor de gezondheids- en gezinssituatie niet opweegt tegen het gevaar voor de openbare orde. [6] Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moet worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. [7]
Heeft eiser relevante nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat er sprake is van een herhaalde aanvraag en er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Hij wijst daarbij op de overgelegde stukken van Limor en GGZ Delfland van respectievelijk 9 augustus 2021 en 7 oktober 2021 en stelt dat deze als nieuwe feiten en omstandigheden moeten worden aangemerkt. Eiser heeft in beroep nog aanvullende stukken ingediend waaruit de afhankelijkheidsrelatie met zijn dochter zou blijken. Daarnaast voert eiser aan dat de staatssecretaris ten onrechte heeft aangenomen hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Hij stelt dat de staatssecretaris uit is gegaan van een onjuist begrip van openbare orde en daardoor in strijd heeft gehandeld met de richtsnoeren COM 2009, 313.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris is er terecht vanuit gegaan dat de onder 5 genoemde stukken geen relevante nieuwe feiten en omstandigheden betreffen. De gronden van eiser in beroep zijn een herhaling van hetgeen door hem is aangevoerd in bezwaar. De staatssecretaris heeft in het besluit van 21 oktober 2022 op deze gronden gereageerd. Eiser heeft in beroep niet onderbouwd waarom de reactie van de staatssecretaris onvoldoende is en hoe uit de stukken blijkt dat er sprake is van relevante nieuwe feiten en omstandigheden. De in beroep ingediende aanvullende stukken worden gelet op de ex-tunc beoordeling niet meegenomen in de beoordeling van het beroep

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) en HvJEU 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:352 (hierna: arrest Chavez-Vilchez).
2.Op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 8:54 van de Awb maakt dit mogelijk.
4.Onder zaaknummer AWB 20/3646.
5.Onder zaaknummer 202103759/1/V1
6.Op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS 17 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3133 en ABRvS 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4250, r.o. 2.5.