ECLI:NL:RBDHA:2023:1663

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
NL23.716 & NL23.717
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Zweden verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, die van Afghaanse afkomst is, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 7 februari 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet ter zitting aanwezig was. Eiser heeft aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Zweden in vreemdelingendetentie zal worden geplaatst en dat hij zal worden uitgezet naar Afghanistan. Hij heeft ook gesteld dat hij in Zweden niet adequaat kan klagen over zijn situatie en dat hij psychische klachten heeft die niet in de beoordeling zijn meegenomen.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat Zweden zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank oordeelt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat Zweden, als EU-lidstaat, zich aan de internationale verplichtingen houdt. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen die erop wijzen dat de behandeling van zijn asielaanvraag in Zweden niet adequaat zal zijn. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een behandeling van de asielaanvraag in Nederland rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.716 & NL23.717
uitspraak van de enkelvoudige kamer en van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaken tussen

[eiser en verzoeker], eiser en verzoeker, V-nummer [v-nummer]

hierna te noemen eiser,
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd [1] niet in behandeling genomen op de grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat hij de beslissing op het beroep in Nederland mag afwachten.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op
7 februari 2023 op zitting behandeld
.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is de heer H.C. Khanna verschenen. Verweerder is, zonder voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 2001, [A] te zijn en de Afghaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 3 augustus 2022 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen [2] , omdat op grond van de Dublinverordening [3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Zweden in vreemdelingendetentie gezet zal worden en dat hij zal worden uitgezet naar Afghanistan. Eiser heeft in Zweden geklaagd en geprocedeerd over zijn zaak, maar is daar uitgeprocedeerd. Bovendien heeft hij in strijd met de artikelen 3, 5 en 8 van het EVRM [4] en de artikelen 4, 6 en 7 van het Handvest [5] drie jaar in vreemdelingendetentie verbleven. Klagen hierover was niet mogelijk. Bij overdracht aan Zweden is sprake van indirect refoulement. Zweden voert een ander beschermingsbeleid dan Nederland. Verzoeker wijst erop dat hij in Nederland vanwege zijn [A] achtergrond en verwestering tot een kwetsbare minderheidsgroep behoort. Hij wijst op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 6 juli 2022. [6] Verder voert eiser aan dat hij psychische klachten heeft. Uit het overgelegde medisch dossier volgt dat hij op 16 december 2022 een afspraak had met Amethist verslavingszorg en contact heeft met de POH GGZ. Ten onrechte heeft verweerder deze informatie niet in de beoordeling betrokken en geen individuele garanties gevraagd aan Zweden. Tot slot meent eiser dat verweerder zijn aanvraag op humanitaire gronden aan zich had moeten trekken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Zweden is aangesloten bij het Vluchtelingenverdrag [7] en het EVRM. In beginsel mag verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van uitgaan dat de autoriteiten van Zweden zich aan hun internationale verplichtingen houden. Eiser heeft niet met algemene rapporten onderbouwd dat Zweden zich niet aan zijn verplichtingen houdt. Hoewel eiser stelt dat hij in Zweden uitgeprocedeerd is en dat de Zweedse autoriteiten hem naar Afghanistan zullen uitzetten, heeft hij niet onderbouwd dat Zweden zijn asielaanvraag niet in behandeling zal nemen. Door middel van het claimakkoord heeft Zweden immers gegarandeerd het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd, waaruit volgt dat het beschermingsbeleid in Zweden evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Hierbij is allereerst van belang dat eiser geen landenbeleid van Zweden heeft overgelegd. Weliswaar worden [A] in Nederland aangemerkt als risicogroep in het geldende beleid ten aanzien van Afghanistan, maar hierbij geldt nog steeds dat de noodzaak voor bescherming op grond van individuele aspecten beoordeeld wordt. Gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade wordt niet in het algemeen aangenomen. Daarmee staat dus niet op voorhand – dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag – vast dat aan eiser in Nederland (wel) internationale bescherming zal worden verleend. Ten tweede heeft eiser ook niet met stukken onderbouwd dat de rechter hem in Zweden niet beschermt tegen refoulement. Eiser heeft besluiten overgelegd van de politie en van de Migrationsverket maar geen uitspraken van de rechter over de afwijzing van zijn asielverzoek. Uit het overgelegde besluit van de Migrationsverket valt verder juist op te maken dat het asielverzoek van eiser in Zweden opnieuw in behandeling is genomen, omdat de algemene situatie in Afghanistan na de machtsovername van de Taliban een nieuwe omstandigheid vormt waar eiser zich niet eerder op heeft kunnen beroepen. Eiser heeft ter zitting ook bevestigd dat zijn detentie in Zweden destijds is opgeheven, omdat de algemene situatie in Afghanistan gevaarlijk was en hij daarom niet teruggestuurd kon worden. Van de uitkomst van de herbeoordeling van zijn asielverzoek heeft eiser geen stukken overgelegd, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat Zweden eiser op dit moment zou uitzetten naar zijn land van herkomst. Uit wat eiser in beroep en bij zijn zienswijze heeft aangevoerd en overgelegd, kan daarom niet worden afgeleid dat Zweden zijn aanvraag niet in behandeling zal nemen en dat hij in strijd met het verbod op non-refoulement zal worden uitgezet naar Afghanistan.
4.2.
Ook de omstandigheid dat eiser mogelijk in detentie zal worden geplaatst in Zweden, maakt op zichzelf nog niet dat Zweden zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. Hiertoe is van belang dat de Europese richtlijnen, zoals de Terugkeerrichtlijn, evenals het EVRM en het Handvest ook gelden in Zweden. Als eiser het niet eens is met een eventuele detentie in Zweden kan hij hiertoe rechtsmiddelen aanwenden en klagen dat Zweden zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. Eiser heeft niet onderbouwd dat het voor hem niet mogelijk is om te klagen of dat klagen bij voorbaat zinloos is, omdat dit in het verleden niet mogelijk is geweest. Uit de door eiser overgelegde stukken van zijn vreemdelingendetentie in Zweden blijkt namelijk dat eiser tegen zijn detentie beroep heeft kunnen instellen bij de rechtbank en dat de detentie elke twee maanden opnieuw is beoordeeld. Eiser heeft echter niet met stukken onderbouwd dat hij gebruik heeft gemaakt van zijn beroepsmogelijkheid en dat hij bij de rechter geklaagd heeft over zijn vrijheidsontneming.
4.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn beroepsgrond dat verweerder zijn medische omstandigheden ten onrechte niet in de beoordeling heeft betrokken. Zo heeft verweerder in het bestreden besluit geconcludeerd dat eiser geen recente medische gegevens heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij onder specialistische behandeling staat of deze nodig heeft. Deze stukken heeft eiser in beroep ook niet overgelegd. Dat eiser een afspraak heeft gehad met Amethist verslavingszorg en contact heeft met POH GGZ maakt nog niet dat eiser ook onder behandeling staat voor psychische klachten. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. Daarbij heeft verweerder terecht van belang gevonden dat de medische voorzieningen in Zweden van vergelijkbare kwaliteit zijn en dat deze voorzieningen ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiser om aan te tonen dat dit niet het geval is. Eiser is hierin niet geslaagd.
4.4.
De rechtbank beschouwt eiser als alleenstaande meerderjarige man niet als bijzonder kwetsbaar in de zin van het Tarakhel-arrest [8] . Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij als kwetsbaar moet worden aangemerkt. Daartoe is van belang dat eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat hij zich zonder medische behandeling niet staande kan houden. De rechtbank ziet dan ook niet in dat verweerder gehouden was aanvullende individuele garanties aan de Zweedse autoriteiten te vragen.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van dermate bijzondere, individuele omstandigheden waaruit volgt dat de overdracht van eiser aan Zweden van een onevenredige hardheid getuigt of sprake is van een bijzonder samenstel van factoren dat maakt dat de behandeling van het asielverzoek in Nederland in de rede ligt. [9]
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. [10] Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt om die reden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

- de rechtbank verklaart het beroep ongegrond;
- de voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het verzoek om een voorlopige voorziening is beslist, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
4.Het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1864).
7.Het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
8.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, met zaaknummer 29217/12, Tarakhel tegen Zwitserland.
9.Als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
10.Als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.