ECLI:NL:RBDHA:2023:16732

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
NL23.31772
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaken

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 2 oktober 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 16 oktober 2023 opgeheven, omdat eiser is uitgezet naar Polen. De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen schending van het fair trial beginsel heeft plaatsgevonden. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris onzorgvuldig had gehandeld bij de voorbereiding van de maatregel, maar de rechtbank concludeert dat eiser zelf heeft verklaard geen behoefte te hebben aan een raadsman tijdens het gehoor. De staatssecretaris heeft de piketdienst tijdig ingelicht en eiser heeft toestemming gegeven om het gehoor zonder raadsman te starten.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting om eiser schriftelijk te informeren over de redenen van bewaring en de mogelijkheid om in beroep te gaan met gratis rechtsbijstand. Echter, de rechtbank concludeert dat dit gebrek niet heeft geleid tot onrechtmatigheid van de bewaring, aangezien eiser alsnog beroep heeft ingesteld en zijn raadsman heeft gesproken. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31772

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 2 oktober 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 16 oktober 2023 opgeheven, omdat eiser is uitgezet naar Polen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank kan een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen als de bewaring is opgeheven vóórdat de zitting heeft plaatsgevonden. [1] In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris het fair trial beginsel geschonden?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris het fair trial beginsel heeft geschonden, omdat de maatregel van bewaring op onzorgvuldige wijze is voorbereid. Eiser betoogt dat er vele onzorgvuldigheden aan het proces-verbaal van gehoor (M110) kleven. In het proces-verbaal van gehoor staat namelijk dat het gehoor is begonnen vóórdat er een piketmelding is gedaan. Ook komt het tijdstip waarop het gehoor heeft plaatsgevonden volgens het proces-verbaal niet overeen met de informatie van de tolkendienst over het tijdstip waarop de telefonische tolk is ingezet. Daarnaast staat in het proces-verbaal van gehoor dat de raadsman, eiser ‘later in de middag zal komen bezoeken’. Dit is onmogelijk aangezien het gehoor plaatsvond in de avond. Verder geeft eiser aan dat hij al tijdens de ophouding bijstand wilde van een raadsman. Er is echter pas nadat aanvang was gemaakt met het gehoor een piketmelding gedaan door de staatssecretaris. De piketmelding is daarom te laat.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van gehoor volgt dat het gehoor is begonnen op 2 oktober 2023 om 19:12 uur met behulp van een tolk in de Poolse taal. Uit het dossier blijkt verder dat de piketmelding op 2 oktober 2023 om 19:14 is ontvangen door de Centrale Piketafdeling Raad voor Rechtsbijstand. De piketmelding is om 19:33 geaccepteerd door de raadsman. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek (M105) blijkt dat de raadsman, eiser heeft bezocht en gesproken omstreeks 20:15 uur. Uit het dossier blijkt verder dat de telefonische tolk op 2 oktober 2023 om 18:21 uur tot 18:56 uur heeft getolkt.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris het fair trial beginsel niet heeft geschonden. De rechtbank stelt hierbij voorop dat uit het proces-verbaal van gehoor en het proces-verbaal van ophouding en onderzoek volgt dat eiser zelf heeft verklaard geen behoefte te hebben aan een raadsman tijdens het gehoor. De staatssecretaris heeft daarna alsnog de piketdienst ingelicht. Ook heeft de staatssecretaris toestemming gevraagd aan eiser om aanvang te maken met het gehoor zonder de aanwezigheid van de raadsman. Hiermee is eiser akkoord gegaan. Dat in de melding vreemdelingenpiket (HV04) vermeld staat dat eiser een advocaat wil spreken doet hier, anders dan eiser stelt, niet aan af. Dit betreft immers slechts een algemene mededeling dat eiser een advocaat wil spreken. Bovendien heeft eiser met zijn raadsman gesproken voordat de maatregel van bewaring om 21.00 uur is opgelegd. Dat de staatssecretaris de piketmelding te laat heeft gedaan, volgt de rechtbank dan ook niet. Ter zitting heeft de staatssecretaris verder aangegeven dat de zinsnede ‘later in de middag zal komen bezoeken’ een verschrijving is. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Voor wat betreft de inzet van de telefonische tolk overweegt de rechtbank het volgende. Alhoewel eiser terecht opmerkt de tijdstippen in de ontvangstbevestiging telefonische tolk niet overeenkomen met de tijdstippen in het proces-verbaal van gehoor, ziet de rechtbank hierin geen reden om te twijfelen aan de inhoudelijke juistheid van dit proces verbaal. Hierbij acht de rechtbank van belang dat uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat eiser met behulp van een telefonische tolk is gehoord en eiser desgevraagd heeft aangegeven de tolk goed te verstaan en te begrijpen. Nu eiser is gehoord met behulp van een tolk in de Poolse taal en de kans heeft gekregen om zich tijdens het gehoor te laten bijstaan door een raadsman is van schending van het fair trial beginsel geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de staatssecretaris eiser schriftelijk moeten wijzen op de mogelijkheid om beroep in te stellen en gratis rechtsbijstand te krijgen?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris hem schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte had moeten brengen van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om, zo nodig met gratis rechtsbijstand, daartegen in beroep te gaan. Eiser wijst in dit verband op artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Omdat de staatssecretaris dit ten onrechte niet heeft gedaan, is eiser als zodanig in zijn belangen geschaad.
5.1.
De staatssecretaris stelt dat het onnodig is om een extra document uit te reiken aan de vreemdeling. Tijdens het gehoor wordt namelijk al met behulp van een tolk voldoende uitgelegd over de mogelijkheid om beroep in te stellen en rechtsbijstand te krijgen en wordt de vreemdeling op de hoogte gesteld van de redenen van bewaring. Dit is ook bij eiser gebeurd zodat is voldaan aan de verplichting zoals bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. Voor zover we sprake is van een schending is eiser hierdoor niet in zijn belangen geschaad. Eiser heeft de gronden van bewaring niet bestreden.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. Het is namelijk niet gebleken dat eiser
schriftelijken in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat op de hoogte is gesteld van de gronden van de maatregel van bewaring en de mogelijkheid om daartegen met gratis rechtsbijstand in beroep te gaan. De rechtbank is van oordeel dat dit echter niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. [2] De rechtbank weegt daarin mee dat eiser door het gebrek feitelijk niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij na het opleggen van de maatregel van bewaring alsnog beroep heeft ingesteld tegen deze maatregel en op dezelfde dag is bezocht door zijn raadsman. Verder is gebleken dat eiser al tijdens het gehoor dat vooraf ging aan de bewaring de redenen van de bewaring zijn voorgehouden en hij heeft daarvan ook na contact met zijn gemachtigde na bekendmaking van de maatregel kennis kunnen nemen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 februari 2020, [3] volgt dat de rechtbank na het passeren van een gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb de staatssecretaris moeten veroordelen tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig was en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7.1.
Omdat de rechtbank onder overweging 5.1 een gebrek heeft geconstateerd veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, voorzitter, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000.
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 23 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8993.
3.ABRvS 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:594.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.