ECLI:NL:RBDHA:2023:1676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
AWB 22/3403, AWB 22.3405, AWB 22/3406 en AWB 22/3407
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in vreemdelingenzaak na intrekking verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding. De zaak betreft een groep van verzoekers, van Armeense nationaliteit, die een aanvraag voor een uitkering op grond van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rva) hadden ingediend. Deze aanvraag werd door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) afgewezen, omdat de verzoekers geen rechtmatig verblijf hadden na de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 30 juni 2020.

De verzoekers hebben beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag. Op 27 juni 2022 heeft de IND echter het eerdere besluit ingetrokken en aan de verzoekers een verblijfsvergunning verleend met terugwerkende kracht tot 31 januari 2019. De gemachtigde van de verzoekers heeft de rechtbank geïnformeerd over deze ontwikkeling en verzocht om proceskostenvergoeding, omdat de verzoeken om uitkering inmiddels waren ingetrokken.

De rechtbank heeft overwogen dat er geen sprake was van tegemoetkomen in de zin van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de IND's besluit van 27 juni 2022 een veranderde omstandigheid was die niet in de besluitvorming van het COA kon worden betrokken. De rechtbank heeft daarom het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was om het COA te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
zaaknummers: AWB 22/3403, AWB 22/3405, AWB 22/3406 en AWB 22/3407

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2023 in de zaak tussen

[naam 1] ,

geboren op [geboortedatum] ,
[naam 2]
geboren [geboortedatum] ,
[naam 3] ,
geboren [geboortedatum] ,
[naam 4] ,
geboren [geboortedatum] ,
van Armeense nationaliteit,
V-nummers: [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] ,
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2022 heeft verweerder de aanvraag van verzoekers om toekenning van een uitkering op grond van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rva) voor de periode juli 2020 tot en met februari 2022 afgewezen.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat de aanvraag van verzoekers om een verblijfsvergunning met als doel Regulier Langdurig Verblijvende kinderen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij besluit van 30 juni 2020 is afgewezen. Vanaf die dag hebben verzoekers geen rechtmatig verblijf. De door verzoekers ingediende rechtsmiddelen staan nog open en hebben geen schorsende werking. Pas als een verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen kan er, met terugwerkende kracht, rechtmatig verblijf ontstaan, aldus het besluit.
Verzoekers hebben daartegen beroep ingesteld.
Bij besluit van 27 juni 2022 heeft de IND eerder genoemd besluit van 30 juni 2020 ingetrokken en aan verzoekers een verblijfsvergunning verleend met ingang van 31 januari 2019.
Bij brief van 5 juli 2022 heeft de gemachtigde van verzoekers gewezen op voornoemd besluit van de IND en aangegeven dat het besluit van verweerder niet is gebaseerd op de juiste feiten.
De rechtbank heeft verweerder bij brief van 2 november 2022 in de gelegenheid gesteld om de rechtbank te laten weten of aanleiding bestaat het door verzoekers bestreden besluit te wijzigen dan wel in te trekken.
Verweerder heeft op 3 november 2022 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 8 november 2022 heeft de gemachtigde van verzoekers aangegeven dat zij heeft vernomen dat verzoekers in oktober brieven van het COA hebben ontvangen waarin staat dat de uitkeringen alsnog worden uitbetaald. Om die reden hebben verzoekers de beroepen ingetrokken en de rechtbank verzocht het COA te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

1.1
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
1.2
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
2.1
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat in de besluitvormingsfase en ten tijde van het bestreden besluit het besluit van de IND van 27 juni 2022 nog niet was genomen. Verweerder heeft deze beslissing van de IND daarom niet in de besluitvorming kunnen betrekken.
2.2
De rechtbank overweegt als volgt. Van tegemoetkomen is geen sprake als een in beroep bestreden besluit is gewijzigd wegens veranderde omstandigheden. In dit geval heeft de IND bij besluit van 27 juni 2022 aan verzoekers een verblijfsvergunning verleend met ingang van 31 januari 2019. Dit is een veranderde omstandigheid die zich ten tijde van het besluit van 24 mei 2022 niet voordeed. Daarom is verweerder niet aan verzoekers tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De omstandigheden dat de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is verleend en verweerder bij besluit van 4 oktober 2022 heeft besloten dat verzoekers recht hebben op een uitkering op grond van de Rva, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van tegemoetkomen in voornoemde zin. Er is dan ook geen aanleiding om verweerder tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen.
2.3
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De beslissing is gedaan op 13 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van verzending van die uitspraak of na plaatsing daarvan in het digitale dossier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.