ECLI:NL:RBDHA:2023:1676
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in vreemdelingenzaak na intrekking verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding. De zaak betreft een groep van verzoekers, van Armeense nationaliteit, die een aanvraag voor een uitkering op grond van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rva) hadden ingediend. Deze aanvraag werd door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) afgewezen, omdat de verzoekers geen rechtmatig verblijf hadden na de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 30 juni 2020.
De verzoekers hebben beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag. Op 27 juni 2022 heeft de IND echter het eerdere besluit ingetrokken en aan de verzoekers een verblijfsvergunning verleend met terugwerkende kracht tot 31 januari 2019. De gemachtigde van de verzoekers heeft de rechtbank geïnformeerd over deze ontwikkeling en verzocht om proceskostenvergoeding, omdat de verzoeken om uitkering inmiddels waren ingetrokken.
De rechtbank heeft overwogen dat er geen sprake was van tegemoetkomen in de zin van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de IND's besluit van 27 juni 2022 een veranderde omstandigheid was die niet in de besluitvorming van het COA kon worden betrokken. De rechtbank heeft daarom het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was om het COA te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.