ECLI:NL:RBDHA:2023:1696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
NL23.3302
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

Op 15 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die opnieuw in bewaring is gesteld na een eerdere onrechtmatige inbewaringstelling. Eiser had aangegeven mee te werken aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring. De rechtbank overwoog dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, mede gezien zijn gebruik van valse documenten en zijn eerdere gedrag. De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel, zoals genoemd in artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, als voldoende gemotiveerd beschouwd. Eiser had ook psychische problemen door verslavingsproblematiek, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen reden was om een lichter middel toe te passen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3302

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 10 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. Eiser heeft zich op de rechtbank in Groningen laten bijstaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. O. Ajdid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten
Overwegingen
1. Eiser is aansluitend op een onrechtmatige inbewaringstelling op 2 februari 2023 om 13:40 uur opnieuw in bewaring gesteld. Eiser is voorafgaand aan de inbewaringstelling gehoord zonder de aanwezigheid van zijn gemachtigde, omdat hij had aangegeven niet aanwezig te kunnen zijn bij het gehoor. Het beroep tegen de eerdere, inmiddels opgeheven inbewaringstelling was geregistreerd onder zaaknummer NL23.2745; dit beroep heeft eiser ingetrokken.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.2.
Verweerder heeft ter zitting gronden 3b en 4d laten vallen.
3. Namens eiser is in beroep het volgende naar voren gebracht. Eiser stelt zich op het standpunt wel mee te werken aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit nu hij uiteindelijk wel zijn juiste persoonsgegeven heeft opgegeven. Ook geeft eiser aan dat hij veel waarde hecht aan zijn asielaanvraag waardoor hij zich wel aan toezicht en een meldplicht zal houden. Verweerder had dan ook moeten volstaan met een andere maatregel dan die van de inbewaringstelling. Verder voert eiser aan last te hebben van psychische problemen als gevolg van zijn verslavingsproblematiek. De detentie valt hem hierdoor erg zwaar.
4. Verweerder heeft ter zitting gereageerd op het betoog van eiser en heeft daarnaast vragen van de rechtbank beantwoord over de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel. Verweerder voert aan dat eiser valse documenten heeft overgelegd, deze valse identiteit eerst heeft volgehouden en vervolgens een andere naam heeft opgegeven. Hierdoor is tot op heden de identiteit en nationaliteit van eiser niet met zekerheid vast te stellen. Verweerder volgt het standpunt van eiser niet dat er ook kan worden voldaan met toezicht en een meldplicht gezien de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden die duiden op een significant risico op onttrekking aan het toezicht. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat het enkele feit dat de detentie door eiser als zwaar wordt ervaren, geen reden is om een lichter middel op te leggen. Verweerder heeft ter zitting wel toegezegd de regievoerder contact te laten opnemen met eiser vanwege zijn verzoek om medische consultatie over zijn ontwenningsverschijnselen. Ten aanzien van grond 3f verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2100). Volgens verweerder is er in dit geval wel sprake van een actieve handeling omdat eiser bewust zijn paspoort heeft achtergelaten en afgesproken heeft deze tegen betaling terug te krijgen. Ten aanzien van grond 4e heeft verweerder aangevoerd dat de aard van het misdrijf in dit geval voldoende is om een risico op onttrekking aan te nemen. In dit kader verwijst eiser op de Afdelingsuitspraak van 22 september 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BT6261).
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1.
Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. Dit betekent dat de rechtbank – zoals ook ter zitting medegedeeld – de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet ambtshalve toetst. De rechtbank stelt vast dat eiser dit voortraject niet heeft bestreden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewaring niet op die grond onrechtmatig moet worden geacht. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat voor zover eiser heeft willen betogen dat deze bewaringsmaatregel onrechtmatig moet worden geacht vanwege een aan de eerste maatregel klevend gebrek, de rechtbank geen aanleiding ziet hem hierin te volgen. Uitgangspunt is dat een aan de eerste maatregel van bewaring klevend gebrek de daarop volgende maatregel niet alleen al daarom van aanvang af onrechtmatig maakt (zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2005). De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestond ten tijde van het opleggen van de bewaringsmaatregel een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 26 november 2021 asiel heeft aangevraagd in Oostenrijk, hetgeen ook als zodanig in de maatregel van bewaring staat genoemd. Op 1 februari 2023 is een claimverzoek naar de Oostenrijkse autoriteiten verstuurd; verweerder is thans in afwachting van de reactie hierop. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om in dit verband de inbewaringstelling op enig moment onrechtmatig te achten.
5.3.
Ook is naar het oordeel van de rechtbank voldoende door verweerder gemotiveerd dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. In dit kader overweegt de rechtbank dat verweerder terecht de gronden 3a, 3d, 3e, 3f, 3g, 4c en 4e aan eiser heeft tegengeworpen. Verweerder heeft dit tevens van een voldoende motivering voorzien gelet op het volgende. Eiser heeft verklaard niet over een geldig grensoverschrijdingsdocument te beschikken. Eiser heeft zijn Algerijnse paspoort in Turkije achtergelaten en heeft bij zijn inreis in Nederland een vals Grieks paspoort getoond. Hiermee is feitelijk juist dat eiser niet op rechtmatige wijze Nederland is ingereisd (3a). Ook werkt eiser niet voldoende mee aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit en heeft eiser tegenstrijdige persoonsgegevens kenbaar gemaakt door bij binnenkomst eerst een kopie van een vals Grieks paspoort te tonen en later te verklaren een andere naam te hebben (3d en 3e). Verder heeft eiser verklaard dat hij zijn paspoort in Turkije heeft afgegeven aan een kapper met de afspraak dat eiser tegen betaling zijn paspoort terug zou krijgen als hij de Griekse grens zou zijn gepasseerd. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank deze grond daarom aan eiser kunnen tegenwerpen (3f). Uit voorgaande blijkt duidelijk dat eiser in Nederland gebruik heeft gemaakt van een vals identiteitsdocument, waarvoor hij ook strafrechtelijk zal worden vervolgd (3g). Eiser staat voorts niet ingeschreven in het basisregistratie personen (4c). Verder heeft verweerder ter zitting terecht aangegeven dat uit de aard van het misdrijf, namelijk het gebruikmaken van een vals identiteitsdocument, het risico op onttrekking voldoende blijkt (4e). De rechtbank constateert dat in de maatregel tevens is gemotiveerd waarom deze omstandigheden in dit geval leiden tot de conclusie dat de voorgenomen overdracht in gevaar wordt gebracht door eisers gedrag en de feiten en omstandigheden waarin hij verkeert. De genoemde zware en lichte gronden zijn, in samenhang en met de door verweerder in het besluit gegeven motivering, reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht kan onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure belemmert. Het betoog van eiser op dit punt slaagt evenmin. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden te beoordelen.
5.4.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank ook de voorbereiding van de overdacht van eiser en de behandeling van de asielaanvraag met voldoende voortvarendheid opgepakt na inbewaringstelling. Het Openbaar Ministerie is op 31 januari 2023 verzocht in te stemmen met de overdracht van eiser. Uit het dossier blijkt verder dat verweerder op 1 februari 2023 een claimverzoek heeft verstuurd naar de Oostenrijkse autoriteiten, dat op 4 februari 2023 een aanmeldgehoor Dublin heeft plaatsgevonden en dat op 5 februari 2023 een voornemen op de asielaanvraag is genomen.
5.5.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder niet met een ander middel dan die van de inbewaringstelling had hoeven volstaan in dit geval. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Verder heeft verweerder eisers verslavingsproblemen kenbaar meegewogen bij de beoordeling of een lichter middel kan volstaan. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat eiser heeft aangegeven te willen stoppen met zijn drugsgebruik en dat er in het detentiecentrum een medische dienst aanwezig is waar eiser gebruik van kan maken bij problemen. De enkele, niet verder onderbouwde, stelling van eiser ter zitting dat hij geen contact kan krijgen met de medische dienst maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Bovendien is ter zitting toegezegd door verweerder extra aandacht hiervoor te vragen. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder niettemin aanleiding had moeten zien een lichter middel op te leggen aan eiser.
6. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt voor middel van een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.