ECLI:NL:RBDHA:2023:16966

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
NL23.12532
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht bij afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 24 oktober 2023, wordt het beroep van eiseres, een Iraanse vrouw, behandeld die een visum voor kort verblijf had aangevraagd om haar zoon in Nederland te bezoeken. De minister van Buitenlandse Zaken had deze aanvraag op 16 september 2022 afgewezen, met als argument dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij zou terugkeren naar Iran en dat het doel van haar verblijf niet duidelijk was. Eiseres had bezwaar aangetekend, maar de minister handhaafde zijn besluit. Tijdens de zitting op 11 september 2023 werd het beroep behandeld, waarbij zowel de referent als de gemachtigden van eiseres en de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister de hoorplicht heeft geschonden. Eiseres had recht op een hoorzitting, vooral omdat er onduidelijkheden waren over haar economische binding met Iran en het doel van haar verblijf. De rechtbank stelt vast dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de ingediende bewijsstukken en de verzoeken van eiseres om gehoord te worden. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en vernietigt dit. De minister wordt opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij eiseres en haar referent moet horen. Tevens moet de minister het griffierecht en de proceskosten vergoeden aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de minister van Buitenlandse Zaken

(gemachtigde: mr. C.D.G. IJzendoorn).

Inleiding

1. Deze uitspraak op het beroep van eiseres gaat over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf, met als doel familiebezoek bij [naam] (referent).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 16 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 september 2022 op het bezwaar van eiseres heeft de minister de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is gegrond, omdat de minister eiseres ten onrechte niet heeft gehoord tijdens de bezwaarprocedure
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De besluitvorming
4. Eiseres heeft de Iraanse nationaliteit. Op 31 augustus 2022 heeft eiseres verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf met als doel familiebezoek bij referent in Nederland. Referent is de meerderjarige zoon van eiseres.
4.1.
De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond en omdat er redelijke twijfel bestaat over een tijdige terugkeer. De redelijke twijfel over een tijdige terugkeer baseert de minister op zijn standpunt dat de sociale en economische binding van eiseres met het land van herkomst dan wel het land van bestendig verblijf onvoldoende is aangetoond, dan wel zeer gering is gebleken.
Heeft de minister de hoorplicht geschonden?
5. Eiseres betoogt allereerst dat de minister haar in de bezwaarprocedure ten onrechte niet heeft gehoord. De minister werpt op meerdere punten aan eiseres tegen dat zij te weinig informatie heeft verschaft of onvoldoende voor opheldering heeft gezorgd. In een hoorzitting had eiseres opheldering en verduidelijking kunnen verschaffen over bepaalde vraagstukken.
5.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat van het horen kon worden afgezien, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is en een hoorzitting niet tot een ander oordeel zou leiden. De minister wijst er daarbij op dat de gemachtigde van eiseres over het volledige dossier beschikte en dus op de hoogte was van de beweegredenen die ten grondslag hebben gelegen aan de afwijzing van de visumaanvraag. Verder is eisers middels de ‘Vragenlijst visumaanvraag’ in de gelegenheid gesteld extra informatie te verschaffen, maar heeft zij deze niet volledig ingevuld. Eiseres heeft volgens de minister in de bezwaarfase de sociale en economische binding met Iran onvoldoende toegelicht. Omdat dit met documenten moet worden onderbouwd, zal een hoorzitting daar niets aan veranderen, aldus de minister. Ook heeft eiseres volgens de minister niet toegelicht waarom zij een meervoudig visum met een geldigheidsduur van vier jaar heeft aangevraagd.
5.2.
Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden afgezien, wanneer er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 6 juli 2022 een uitspraak gedaan over de hoorplicht in vreemdelingenzaken, waarin zij oordeelt dat de werkwijze van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de handvatten die werkinstructie 2019/16 [1] biedt om te beoordelen of een bezwaar kennelijk ongegrond is, in algemene zin in overeenstemming zijn met het wettelijk kader, zoals neergelegd in artikelen 7:2 en 7:3 van de Awb. [2] De Afdeling oordeelt echter ook dat het niet in alle in de werkinstructie genoemde situaties waarin een bezwaar kennelijk ongegrond kan zijn, het vanzelfsprekend is dat van een hoorzitting in bezwaar kan worden afgezien:
“Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de situatie waarin een vreemdeling in de bezwaarfase nog niet alle relevante informatie en bewijsstukken heeft overgelegd die van hem worden verlangd, of de situatie waarin er - om welke reden dan ook - nog onduidelijkheden over het te beoordelen feitencomplex bestaan. Het uitgangspunt dat een vreemdeling gehoord wordt komt in deze situaties bijzonder belang toe, omdat er immers veel omstandigheden denkbaar zijn die meebrengen dat een vreemdeling niet alle verzochte informatie kan overleggen. Een gehoor kan juist dan uitkomst bieden om ontbrekende informatie boven tafel te krijgen, of eventueel te zoeken naar oplossingen voor gerezen problemen (…). Naar het oordeel van de Afdeling zal de staatssecretaris in situaties als deze de vreemdeling dan ook vaker moeten horen en terughoudender moeten omgaan met de uitzonderingen op de hoorplicht. (…) De vraag of de staatssecretaris in dergelijke situaties niettemin van een gehoor af kan zien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. (…) De vuistregel hierbij is dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover met de staatssecretaris heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting. Als alle mee te wegen omstandigheden wijzen op een twijfelgeval, moet - zoals de WI [werkinstructie 2019/16] al vermeldt - een vreemdeling worden gehoord.”
In haar oordeel in de genoemde uitspraak benadrukt de Afdeling nogmaals dat de omstandigheid dat op basis van de beschikbare informatie ten tijde van het besluit op bezwaar de aanvraag had moeten worden afgewezen, niet allesbepalend is voor de vraag of van het horen mocht worden afgezien. Het gaat er volgens de Afdeling immers om de vraag “of op grond van het bezwaarschrift en wat daarbij wordt aangevoerd en overgelegd op voorhand, dus al meteen, kan worden geconcludeerd dat dit alles redelijkerwijs het primaire besluit niet anders zal kunnen maken.” [3]
5.3.
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het geval van eiseres de hoorplicht heeft geschonden. Eiseres en referent hebben bij de aanvraag en in bezwaar een groot aantal bewijsstukken ingebracht. Uit het bestreden besluit en de toelichting van de gemachtigde van de staatssecretaris op de zitting maakt de rechtbank op dat het te beoordelen feitencomplex voor de minister ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog onvoldoende duidelijk was. Dit geldt ten eerste voor de economische binding van eiseres met Iran. De minister heeft namelijk aan eiseres onder meer tegengeworpen dat onduidelijk is wat precies de aard van het bedrijf is waarvoor eiseres werkt, in welk land (Iran of de Verenigde Arabische Emiraten) eiseres haar inkomen genereert en op welke wijze zij haar salaris ontvangt. Volgens de minister geven de overgelegde documenten daarover onvoldoende duidelijkheid. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit juist aspecten waar een hoorzitting duidelijkheid over had kunnen verschaffen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat niet met zekerheid valt te zeggen dat eiseres over documenten kan beschikken welke deze onduidelijkheden wegnemen. Dat een hoorzitting niets aan het oordeel over de economische binding zou kunnen veranderen, volgt de rechtbank dan ook niet.
Ten tweede is de rechtbank van oordeel dat ook over het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf voldoende aanleiding voor de minister bestond om eiseres daarover te horen. De minister heeft namelijk tegengeworpen dat eiseres niet heeft toegelicht waarom zij heeft verzocht om een visum met meerdere binnenkomsten en een geldigheidsduur van vier jaar. Volgens de minister had dit wel van haar verwacht mogen worden, omdat zij daar op grond van de regels niet zomaar voor in aanmerking komt. De rechtbank ziet echter niet hoe eiseres op dit standpunt had kunnen anticiperen. Bij de aanvraag hebben eiseres en referent echter met documenten onderbouwd dat referent de zoon is van eiseres en dat referent een asielstatus heeft, zodat hij niet naar Iran kan reizen om eiseres te bezoeken. Indien dit onvoldoende was voor de minister, had ook hier wellicht verdere duidelijkheid over verschaft kunnen worden tijdens een hoorzitting.
Tot slot weegt de rechtbank in dit kader mee dat de minister niet kenbaar alle relevante omstandigheden heeft meegewogen in zijn beslissing om van het horen af te zien. De minister heeft er namelijk alleen op gewezen dat de gemachtigde van eiseres over de motivering van de afwijzing beschikte en dat eiseres de ‘Vragenlijst visumaanvraag’ niet volledig heeft ingevuld. De minister heeft daarmee niet betrokken dat eiseres expliciet heeft verzocht om gehoord te worden, wat de aard van de volgens haar ontbrekende informatie is, in welke mate eiseres inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie aan te leveren en of eiseres concrete redenen heeft gegeven waarom zij bepaalde informatie niet kan overleggen. [4] Ten aanzien van deze laatste twee punten is de rechtbank van oordeel dat daarbij ook betrokken moet worden in hoeverre eiseres had kunnen weten welke informatie volgens de minister nog nodig was, te meer omdat zij in bezwaar al vrij veel nadere informatie had ingediend. Daarbij wijst de rechtbank er ook op dat de ‘Vragenlijst visumaanvraag’ een standaard formulier is met vragen van algemene aard en geen op de aanvraag van eiseres toegespitste vragen bevat.
5.4.
De omstandigheid dat eiseres in beroep alsnog een toelichting heeft kunnen geven maakt niet dat het geconstateerde gebrek gepasseerd kan worden op de grond dat eiseres daardoor niet in haar belangen in geschaad. [5] Zoals de rechtbank hiervoor al heeft geoordeeld valt, gelet op de in het bestreden besluit opgenomen tegenwerpingen, niet uit te sluiten dat een hoorzitting kan leiden tot een andere conclusie. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat uit de door eiseres overgelegde informatie en gegeven toelichting een beeld naar voren komt van iemand met een goede baan, die regelmatig tussen Iran en Dubai reist, haar leven financieel goed op orde heeft en graag haar zoon wil bezoeken die zelf niet naar Iran kan reizen. Deze omstandigheid ziet de rechtbank onvoldoende terugkomen in de door de minister gemaakte beoordeling over het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf en de sociale en economische binding van eiseres met Iran. Om deze redenen ziet de rechtbank ook geen aanleiding om, zoals door de minister is verzocht, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien.

Conclusie en gevolgen

6. Eiseres krijgt gelijk. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat de minister niet heeft voldaan aan de hoorplicht, zoals neergelegd in de artikelen 7:2 en 7:3 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister opnieuw op het bezwaarschrift van 28 september 2022 moet beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat de minister eiseres, en/of met haar instemming referent, zal moeten horen. De rechtbank geeft de minister hiervoor een termijn van acht weken.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 29 maart 2023;
- draagt de minister op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.674 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Deze werkinstructie 2019/16 is inmiddels vervangen door werkinstructie 2022/22.
2.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, punt 5.2. De rechtbank acht deze uitspraak ook van toepassing in visumzaken, waarin de Immigratie- en Naturalisatiedienst namens de minister handelt.
3.Idem, punt 6.1.
4.ABRvS 6 juli 2022, punt 5.2, en werkinstructie 2022/20, pagina 3.
5.Zie ABRvS 17 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2865.