ECLI:NL:RBDHA:2023:16976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
NL23.9030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake intrekking verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 oktober 2023 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De opposant had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van 21 maart 2023, waarbij zijn verblijfsvergunning was ingetrokken. De rechtbank had op 7 juni 2023 het beroep kennelijk ongegrond verklaard, waarna de opposant verzet heeft ingesteld. De rechtbank heeft het verzet op 21 september 2023 behandeld.

De rechtbank overweegt dat het verzet zich beperkt tot de vraag of de rechtbank ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan. De opposant voerde aan dat het intrekkingsbesluit pas op 8 juli 2022 bekend was gemaakt, omdat het besluit in 2019 niet per aangetekende post was verzonden. De rechtbank oordeelt echter dat het besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt, omdat het naar het laatst bekende adres van de opposant is verzonden. De opposant heeft niet kunnen aantonen dat hij het besluit niet heeft ontvangen.

De rechtbank constateert dat de opposant in verzet nieuwe gronden aanvoert, maar ziet hierin geen aanleiding om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak. De rechtbank bevestigt dat de bekendmaking van het besluit op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden en dat de opposant niet heeft aangetoond dat hij de brief niet heeft ontvangen. De rechtbank verklaart het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9030

uitspraak van de enkelvoudige kamer van ** op het verzet van

[opposant] , v-nummer: [nummer] , opposant

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
tegen de uitspraak van 7 juni 2023 tussen
opposant
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, geopposeerde

(gemachtigde: J.D. Albarda).

Procesverloop

Opposant heeft tegen de beslissing van de staatssecretaris van 21 maart 2023 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 7 juni 2023 heeft de rechtbank dat beroep kennelijk ongegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 21 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van opposant en de geopposeerde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat verzet uitsluitend de vraag betreft of de rechtbank ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van het beroep. Dit betekent dat de beoordeling in dit geval beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant te horen op zitting. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Als dat het geval is, dient de verzetzaak gegrond te worden verklaard, zodat nader onderzoek kan plaatsvinden. [1] Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
2. Opposant heeft in beroep betoogd dat het intrekkingsbesluit van 2 juli 2019 pas op 8 juli 2022 bekend is gemaakt en dat zijn bezwaar daarom ontvankelijk is. Opposant wijst erop dat het besluit in 2019 niet per aangetekende post is verzonden. Uit de verzendadministratie van de staatssecretaris blijkt dat het besluit is verzonden naar het laatst bekende adres van opposant in Nederland, terwijl uit het besluit volgt dat opposant zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Ook heeft opposant aangevoerd dat niet is in te zien waarom het besluit niet direct aan de gemachtigde is verstuurd.
3. In de uitspraak van 7 juni 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit op 3 juli 2019 op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en dat opposant daarmee het bezwaar buiten de wettelijke termijn heeft ingediend. Uit de door de staatssecretaris overgelegde verzendadministratie blijkt dat het intrekkingsbesluit de status ‘Bericht verwerkt’ heeft gekregen en op 3 juli 2019 is verzonden. Ook oordeelt de rechtbank in de betreffende uitspraak dat het besluit correct is geadresseerd. Een besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning wordt bekendgemaakt door deze aan het laatst bekende adres van de vreemdeling in Nederland te sturen. [2] Niet in geschil is dat dit hetzelfde adres is als staat vermeld op het besluit. Daarbij valt niet in te zien waarom de staatssecretaris het besluit (tevens) aan de gemachtigde van opposant had moeten toezenden. Omdat de staatssecretaris het voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt door toezending aan het juiste adres, is het aan opposant om aannemelijk te maken dat hij de brief niet heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt in de betreffende uitspraak dat opposant daar niet in is geslaagd met de enkele stelling dat hij de brief niet heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt in verzet dat terecht is geoordeeld dat het intrekkingsbesluit van 2 juli 2019 op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
4. De rechtbank constateert dat opposant in verzet nieuwe gronden aanvoert. Opposant betoogt dat er geen sprake is van geschikte en rechtsgeldige verzending wanneer op voorhand bekend is dat een vreemdeling niet meer woonachtig is op het betreffende adres. Opposant verwijst ter onderbouwing van zijn betoog naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam. [3] Dit betekent volgens opposant dat het besluit nooit bekend is gemaakt en dat er om die reden niet gesproken kan worden van het niet-tijdig indienen van het bezwaarschrift. Ook zou het besluit tot intrekking van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd moeten worden gepubliceerd in de Staatscourant. Tevens stelt opposant dat het besluit aan hem bekend had moeten worden gemaakt bij terugkeer in Nederland, op grond van artikel 3.104 lid 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). [4]
5. De rechtbank ziet in wat opposant in verzet heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 7 juni 2023. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het intrekkingsbesluit van 2 juli 2019 op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Tussen partijen is niet in geschil dat het laatst bekende adres van opposant overeenkomt met het adres wat is vermeld op het besluit van 2 juli 2019. De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat toezending van een besluit naar het laatst bekende adres van de vreemdeling kan worden gezien als een geschikte wijze van bekendmaking. [5] Bekendmaking van het besluit had gekund door middel van publicatie in de Staatscourant, maar dit hoeft niet aangezien de bekendmaking heeft plaatsgevonden door toezending van het besluit naar het laatst bekende adres en dat op zichzelf gelet op de hiervoor genoemde Afdelingsjurisprudentie een geschikte wijze van bekendmaking is. Dat – zoals opposant op zitting betoogt – hij niet gehouden was zijn nieuwe adres door te geven aan de staatssecretaris omdat hij niet naar het buitenland is verhuisd, maar daar slechts verbleef in het kader van een strafrechtelijke detentie, is daarom niet relevant. Dat de staatssecretaris volgens opposant wist dat hij in buitenland verbleef omdat hij dat telefonisch had doorgegeven, is eveneens niet relevant nu uit de aangehaalde rechtspraak volgt dat de manier waarop het besluit aan opposant bekend is gemaakt daarvoor geschikt is. De rechtbank weegt daarbij ten overvloede mee dat, zoals de staatssecretaris op zitting heeft toegelicht, opposant ook na zijn vertrek naar Turkije nog reageerde op de brieven die de staatssecretaris naar het hem laatst bekende adres stuurde. Zo heeft opposant nog gereageerd op het voornemen van de staatssecretaris om zijn verblijfsrecht in te trekken, terwijl hij zich toen al in het buitenland bevond. Het betoog van opposant dat het besluit bekend gemaakt had moeten worden bij terugkomst in Nederland [6] slaagt ook niet. Artikel 3.104, vierde lid, van het Vb 2000 is van toepassing bij een ambtshalve verlening of wijziging van de verblijfsvergunning, niet bij een intrekking daarvan. In het geval van opposant is de verblijfsvergunning ingetrokken. Het besluit is dus op de juiste wijze bekend gemaakt door toezending naar zijn laatst bekende adres. [7] Dit argument, dat ook in het geval van een normale behandeling nog had kunnen worden aangevoerd, doet daarom geen twijfel ontstaan over de uitkomst in deze zaak. Ook oordeelt de rechtbank dat een zitting in deze zaak de uitkomst niet anders zou hebben gemaakt.

Conclusie en gevolgen

6. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 7 juni 2023 in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

7. De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ABRvS 24 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:227.
2.Dat staat in artikel 3.104, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
3.Rb Amsterdam, 20 februari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:1116.
4.Dat staat in artikel 3.104, vijfde lid, van het Vb 2000.
5.ABRvS 30 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:936.
6.Dit zou volgen uit artikel 3.104, vierde lid, van het Vb 2000
7.Dit volgt uit artikel 3.104, vijfde lid, van het Vb 2000.