ECLI:NL:RBDHA:2023:16988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
NL23.32297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het kader van de Dublinclaim

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel, opgelegd op 16 augustus 2023, is eerder getoetst in een uitspraak van 8 september 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de maatregel op 26 september 2023 opgeheven na een belangenafweging. Eiser heeft zijn gronden ingediend na ontvangst van een voortgangsrapportage.

De rechtbank onderzoekt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig was tot de datum van opheffing. Eiser betoogt dat de staatssecretaris een claimverzoek aan het verkeerde land, Slovenië, heeft gedaan, terwijl Kroatië aanvankelijk verantwoordelijk was. De rechtbank oordeelt dat er voldoende aanknopingspunten waren voor overdracht aan Slovenië en dat de staatssecretaris tijd gegund moet worden om de verantwoordelijkheden te onderzoeken.

Eiser stelt ook dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht of borgtocht. De rechtbank heeft deze vraag eerder ontkennend beantwoord en ziet geen nieuwe omstandigheden die een ander oordeel rechtvaardigen. Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat het beroep ongegrond is en dat de staatssecretaris geen schadevergoeding hoeft te betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32297

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. El Assrouti),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 16 augustus 2023.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 8 september 2023. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring opgeheven op 26 september 2023 na een belangenafweging.
1.3.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft na de ontvangst hiervan zijn gronden ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 18 oktober 2023 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring tot de datum van de opheffing daarvan rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet
onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
5. Uit de uitspraak van 8 september 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 5 september 2023) tot het moment van opheffing van de bewaring rechtmatig was.
Heeft de staatssecretaris de Dublinclaim gericht aan de juiste lidstaat?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris aan het verkeerde land, Slovenië, een claimverzoek heeft gedaan. De staatssecretaris heeft namelijk aanvankelijk een claimverzoek gericht aan Kroatië. Dit terwijl de Sloveense autoriteiten al hebben geprobeerd eiser over te dragen aan de Kroatische autoriteiten. Eiser betoogt dat vervolgens het standpunt is ingenomen door de staatssecretaris dat Slovenië verantwoordelijk zou zijn. Volgens eiser had voor de staatssecretaris op voorhand duidelijk moeten zijn geweest dat Slovenië niet akkoord zou gaan met de Dublinclaim. Dit maakt de maatregel van bewaring onrechtmatig van meet af aan.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft al in de uitspraak van 8 september 2023 [3] geoordeeld dat een concreet aanknopingspunt voor overdracht als bedoeld in de Dublinverordening aan Slovenië bestond. Uit de voortgangsrapportage van 12 oktober 2023 blijkt dat de Sloveense autoriteiten het nieuwe claimverzoek van Nederland op 6 september 2023 hebben afgewezen, maar wel de uiterlijke overdrachtstermijn hebben verlengd tot 16 mei 2024. Naar aanleiding van de afwijzing door de Sloveense autoriteiten is een heroverwegingsverzoek verzonden aan de Kroatische autoriteiten. De Kroatische autoriteiten hebben niet binnen de termijn van één maand gereageerd. Daarom heeft de staatssecretaris de keuze gemaakt om op 26 september 2023 de maatregel van bewaring op te heffen.
6.2.
Gelet hierop bestonden op het moment van de claimverzoeken naar de Kroatische en Sloveense autoriteiten voldoende concrete aanknopingspunten voor overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Daarnaast mag de staatssecretaris tijd gegund worden om te onderzoeken welke lidstaat verantwoordelijk is voor een vreemdeling. Verder heeft eiser niet onderbouwd waarom de Sloveense en Kroatische autoriteiten niet verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor eiser.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij niet eerder in bewaring heeft gezeten en hij heeft verklaard dat hij wil meewerken aan de overdracht. De staatssecretaris had kunnen volstaan met een meldplicht of borgtocht. De staatssecretaris moest hierbij een belangenafweging maken.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Al in de uitspraak van 8 september 2023 heeft de rechtbank beoordeeld of volstaan had kunnen worden met een lichter middel en deze vraag ontkennend beantwoord. De rechtbank ziet geen omstandigheden die zich na 5 september 2023 hebben voorgedaan die aanleiding zijn voor een ander oordeel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het voortduren van de inbewaringstelling van eiser tot de datum van opheffing rechtmatig was en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem), 8 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13747.
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.Rb. Den Haag (zp. Arnhem), 8 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13747.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.