ECLI:NL:RBDHA:2023:16993

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
NL23.32738
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 4 oktober 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, ondanks dat eiser niet schriftelijk op de hoogte is gesteld van de redenen voor de bewaring en de mogelijkheid om in beroep te gaan. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt, omdat eiser tijdens het gehoor bijgestaan werd door een raadsman en op de hoogte was van zijn rechten.

De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van verschillende gronden, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en gebruik heeft gemaakt van valse documenten. De rechtbank oordeelt dat deze gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen. Eiser's argumenten dat de zware grond 3a niet tegen hem kan worden ingeroepen, worden verworpen, omdat de feitelijke juistheid van deze grond vaststaat. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de maatregel van bewaring in stand blijft, maar dat de staatssecretaris wel de proceskosten van eiser moet vergoeden, omdat er een gebrek is geconstateerd in de procedure.

De uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32738

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 4 oktober 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, beiden via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de maatregel van bewaring onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Leidt handelen in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) tot onrechtmatigheid van de maatregel?
4. Eiser betoogt dat de staatssecretaris hem schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte had moeten brengen van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om, zo nodig met gratis rechtsbijstand, daartegen in beroep te gaan. Eiser wijst op artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. Omdat de staatssecretaris dit ten onrechte niet heeft gedaan, wist eiser niet dat hij beroep in kon stellen tegen de maatregel. Daarom heeft hij pas op de twaalfde dag van de inbewaringstelling beroep ingesteld. Daarom is volgens eiser sprake van een gebrekkige maatregel van bewaring, [1] die moet leiden tot opheffing van de maatregel.
4.1.
De staatssecretaris stelt dat het onnodig is om een extra document uit te reiken aan de vreemdeling omdat tijdens het gehoor namelijk al voldoende wordt uitgelegd over de mogelijkheid om beroep in te stellen en rechtsbijstand te krijgen. In het geval van eiser was tijdens het gehoor een raadsman aanwezig. Dit was weliswaar een andere raadsman dan zijn huidige, maar dat neemt niet weg dat eiser wist dat hij beroep kon instellen tegen de maatregel van bewaring. Volgens de staatssecretaris moet dit daarom leiden tot een belangenafweging die in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt, zonder dat aanleiding bestaat om aan eiser een proceskostenvergoeding toe te kennen.
4.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Eiser stelt terecht dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. Het is namelijk niet gebleken dat eiser schriftelijk en in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat op de hoogte is gesteld van de gronden van de maatregel van bewaring en de mogelijkheid om daartegen met gratis rechtsbijstand in beroep te gaan. Dit wordt ook niet bestreden door de staatssecretaris. Dat eiser voorafgaande aan zijn inbewaringstelling mondeling in aanwezigheid van een advocaat is gewezen op deze rechten, doet niet af aan de verplichting om dit schriftelijk te vermelden in of bij het besluit tot inbewaringstelling. De rechtbank is echter van oordeel dat bij een schending van dit voorschrift ruimte is voor een belangenafweging. [2] Anders dan is geoordeeld in de door eiser genoemde uitspraak van 7 april 2023 valt deze belangenafweging uit in het voordeel van de staatssecretaris. Het gebrek leidt niet tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat de ernst van dit gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. De rechtbank weegt daarin mee dat eiser tijdens het gehoor is bijgestaan door een raadsman. Tijdens het gehoor is, met behulp van een tolk, aan eiser medegedeeld dat hij beroep kan aantekenen tegen de maatregel van bewaring. Eiser wist dat hij recht had op rechtsbijstand en dat hij in beroep kon gaan tegen de maatregel. Uit vaste rechtspraak blijkt dat bij het passeren van een gebrek op grond van een belangenafweging een proceskostenveroordeling moet plaatsvinden, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. [3] In dit geval is er geen sprake van bijzondere omstandigheden en ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de lichte grond 4e op de zitting heeft laten vallen.
5.2.
Eiser stelt zich op het standpunt dat zware grond 3a niet mag worden tegengeworpen, omdat hij pas een uur in Nederland was. Dit betoog slaagt niet, want de zware grond is feitelijk juist en dat is voldoende. [4] De staatssecretaris werpt eiser de zware grond 3a terecht tegen. Zoals de staatssecretaris terecht stelt is eiser Nederland ingereisd zonder geldige identiteitsdocumenten. Ook het betoog van eiser dat de zware grond 3g niet aan eiser kan worden tegengeworpen slaagt niet. Ook hiervoor geldt dat deze feitelijk juist is en dat de feitelijke juistheid voldoende is. Eiser heeft namelijk gebruik gemaakt van valse documenten, te weten een Litouws rijbewijs en paspoort, op een andere naam. De valsheid van de documenten en het gebruik daarvan wordt niet betwist door eiser. Daarbij is eiser veroordeeld voor het gebruik maken van deze valse documenten. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring samen dragen. Wat eiser aanvoert over de overige gronden, kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking. Deze beroepsgronden slagen niet.
5.3.
Het betoog van eiser dat een belangenafweging moet plaatsvinden omdat een grond wegvalt, slaagt ook niet. Uit artikel 5.1c, eerste, van de Vb 2000 volgt dat de grond voor bewaring, bedoeld in artikel 59b, eerste lid, onder a, van de Vw 2000, aanwezig is, indien de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, voordoen. [5] Gelet op wat is geoordeeld in overweging 4.2, is daar in het geval van eiser sprake van, zodat is voldaan aan het vereiste van een risico op onttrekking. Dat een grond wegvalt doet niet af aan het bestaan van het risico op onttrekking en is daarom geen reden om een nieuwe belangenafweging te doen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7.1.
Omdat de rechtbank onder 4.2 een gebrek in de maatregel van bewaring heeft geconstateerd, moet de staatssecretaris de proceskosten van eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.674, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Eiser wijst ter onderbouwing op Rb. Den Haag (zp. Amsterdam) 7 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8399.
2.Vergelijk Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 23 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8993.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:594.
4.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
5.Dezelfde systematiek is van toepassing voor de bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, onder b, van de Vw 2000. Hierbij wordt verwezen naar artikel 5.1c, tweede lid, van de Vc 2000.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.