In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 4 oktober 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, ondanks dat eiser niet schriftelijk op de hoogte is gesteld van de redenen voor de bewaring en de mogelijkheid om in beroep te gaan. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt, omdat eiser tijdens het gehoor bijgestaan werd door een raadsman en op de hoogte was van zijn rechten.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van verschillende gronden, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en gebruik heeft gemaakt van valse documenten. De rechtbank oordeelt dat deze gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen. Eiser's argumenten dat de zware grond 3a niet tegen hem kan worden ingeroepen, worden verworpen, omdat de feitelijke juistheid van deze grond vaststaat. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de maatregel van bewaring in stand blijft, maar dat de staatssecretaris wel de proceskosten van eiser moet vergoeden, omdat er een gebrek is geconstateerd in de procedure.
De uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.