In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Afghaanse vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 december 2022 aan de eiser, die zich in Nederland zonder documenten bevond, de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 4 januari 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring had opgelegd, omdat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen, waaronder de stelling dat er een vreemdelingrechtelijke aanleiding voor zijn staandehouding was. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat het beroep ongegrond werd verklaard. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.