ECLI:NL:RBDHA:2023:171

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
NL22.26463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Afghaanse vreemdeling op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Afghaanse vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 december 2022 aan de eiser, die zich in Nederland zonder documenten bevond, de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 4 januari 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring had opgelegd, omdat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen, waaronder de stelling dat er een vreemdelingrechtelijke aanleiding voor zijn staandehouding was. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat het beroep ongegrond werd verklaard. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26463

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S.A.M. Fikken, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.R. Faquiri. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1998 en de Afghaanse nationaliteit te hebben. Op grond van eisers registratie in Eurodac zijn er concrete aanknopingspunten dat op eiser de Dublinverordening [1] van toepassing is. Verweerder is dan ook bevoegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw de maatregel van bewaring op te leggen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft daartoe, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Ter zitting heeft verweerder de zware grond 3i laten vallen.
4. Eiser voert in beroep allereerst aan dat in het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/overdracht van 22 december 2022 ten onrechte is opgenomen dat er een niet-vreemdelingrechtelijke aanleiding bestond voor de staandehouding van eiser. Volgens eiser is namelijk sprake van een vreemdelingrechtelijke aanleiding omdat er een redelijk vermoeden bestond dat eiser onrechtmatig in Nederland zou verblijven. Eiser is daarom op een onjuiste grondslag staande gehouden.
5. De rechtbank is van oordeel dat uit het (aanvullend) proces-verbaal staandehouding/overbrenging/overdracht van 22 december tezamen met het proces-verbaal van bevindingen Nederlandse Spoorwegen (NS) genoegzaam blijkt dat eiser in de trein door medewerkers van de NS in het kader van de algemene kaartcontrole is gecontroleerd en geen geldig vervoersbewijs heeft kunnen overleggen. Evenmin kon hij een geldig identiteitsdocument tonen. Daarop is eiser overgedragen aan de Koninklijke Marechaussee. Ook zij constateerden dat de identiteit van eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld, waarna eiser terecht is staande gehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw. Hieruit volgt dat eerst sprake is van een niet-vreemdelingrechtelijke staandehouding. De ophouding heeft daarom op juiste grondslag plaatsgevonden. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
6. Eiser betwist verder de zware grond 3d. Eiser stelt dat niet relevant is of hij meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, omdat er reeds een Eurodac-treffer voor Frankrijk bekend is en daaruit volgt dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Deze grond is daarom niet van toepassing.
7. Niet in geschil is dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser is Nederland immers zonder documenten ingereisd. Zware grond 3a is daarom terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Verder kan eiser niet gevolgd worden in zijn stelling dat zware grond 3d niet van toepassing is. In de maatregel is hierover opgemerkt dat eiser heeft verklaard dat zijn Afghaanse identiteitskaart bij zijn familie in Afghanistan ligt maar dat eiser gedurende zijn verblijf in Europa in de afgelopen jaren geen poging heeft gedaan om zijn identiteit met een officieel document aan te tonen. De feitelijke juistheid van deze grond is niet betwist. Het enkele feit dat er een Eurodac-treffer is, doet er niet aan af dat deze grond bijdraagt aan het aan te nemen risico dat eiser zich aan het toezicht onttrekt en zo de overdracht frustreert. Ook zware grond 3d is daarom terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Deze zware gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een significant risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
8. Voorts heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die leiden tot de conclusie dat met een lichter middel had moeten worden volstaan. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
9. Verder heeft verweerder op 23 december 2022 een claim ingediend bij de Franse autoriteiten en heeft er op 27 december 2022 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Hieruit volgt dat verweerder voldoende voortvarend handelt bij de voorbereiding van de overdracht van eiser aan Frankrijk.
10. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.