ECLI:NL:RBDHA:2023:17133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
NL23.31433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 17 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A. Krikke, heeft beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die hem op 3 oktober 2023 is opgelegd. De rechtbank heeft op 10 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, ondanks dat eiser aanvoert dat de grondslag voor zijn ophouding onjuist is weergegeven in het proces-verbaal. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de juiste grondslag heeft gehanteerd, omdat eiser niet over een identificatiedocument beschikte op het moment van ophouding.

Eiser stelt verder dat hij niet adequaat is geïnformeerd over zijn rechten en de redenen voor de bewaring. De rechtbank erkent dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de verplichting om eiser in een begrijpelijke taal te informeren, maar oordeelt dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, aangezien eiser alsnog beroep heeft ingesteld. De rechtbank bevestigt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31433

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van 17 oktober 2023 tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 3 oktober 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris eiser op juiste grondslag opgehouden?
4. Eiser voert aan dat de grondslag van de ophouding verkeerd is opgenomen in het proces-verbaal van ophouding en onderzoek (formulier M105) van 3 oktober 2023. Hierin staat namelijk dat eiser is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000. Zijn identiteit stond echter ten tijde van de ophouding vast. Eiser had daarom op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 moeten worden opgehouden. Eiser stelt dat de juiste grondslag voor de ophouding wel is opgenomen in het formulier M122 van 7 augustus 2023. Dit is volgens eiser een zwaarwegend gebrek dat moet leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet, omdat het betoog van eiser feitelijke grondslag mist. Uit het bestreden besluit en het onderliggende dossier blijkt immers dat eiser niet over een document beschikt waarmee hij zijn identiteit kan aantonen. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ten tijde van de ophouding de identiteit van eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld en de juiste grondslag voor de ophouding in het proces-verbaal van ophouding is vermeld.
Had de staatssecretaris eiser moeten wijzen op de mogelijkheid om beroep in te stellen en gratis rechtsbijstand te krijgen?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris hem schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte had moeten brengen van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om, zo nodig met gratis rechtsbijstand, daartegen in beroep te gaan. [1] Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in het Arabisch uitgereikt, maar het valt niet na te gaan wat de inhoud van deze informatiefolder is. Bovendien staat onderaan de folder ‘brochure voor de gedetineerde vreemdeling’. Hieruit volgt, volgens eiser, dat de folder niet dezelfde informatie bevat als de maatregel van bewaring. Omdat de staatssecretaris dit ten onrechte niet heeft gedaan, is er volgens eiser sprake van een gebrekkige maatregel van bewaring, die moet leiden tot een belangenafweging die in het voordeel van eiser uitvalt.
5.1.
Dit betoog slaagt. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat de staatssecretaris aan eiser de ‘informatiefolder inbewaringstelling’ in de Arabische taal heeft uitgereikt. In het dossier bevindt zich echter geen Nederlandse vertaling van deze informatiefolder. Eiser wijst er daarom terecht op dat niet valt vast te stellen of de staatssecretaris met het uitreiken van deze informatiefolder heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3 van het Vb 2000. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de verplichting uit artikel 5.3 van het Vb 2000. De maatregel van bewaring is in zoverre gebrekkig.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat dit gebrek echter niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. [2] De rechtbank weegt daarin mee dat eiser door het gebrek feitelijk niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij na het opleggen van de maatregel van bewaring alsnog beroep heeft ingesteld tegen deze maatregel. Verder heeft eiser geen omstandigheden aangevoerd naar aanleiding waarvan kan worden geoordeeld dat eiser in zijn belangen is geschaad. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 februari 2020 (Afdeling), [3] blijkt dat bij het passeren van een gebrek op grond van een belangenafweging een proceskostenveroordeling moet plaatsvinden, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. In dit geval is er geen sprake van bijzondere omstandigheden en ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
6. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn/haar identiteit en nationaliteit;
3e. In verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft
verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat.
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de zware grond 3e feitelijk juist. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiser binnen de Europese Unie onder verschillende namen staat gesignaleerd als niet tot het Schengengebied toe te laten vreemdeling. Dat eiser zijn vingerafdrukken heeft afgegeven, doet niet af aan de feitelijk juistheid van de grond. Voor de zware grond 3e is voldoende dat deze feitelijk juist is. [4] Daarbij heeft de staatssecretaris de lichte grond 4c terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is en voldoende is toegelicht. De staatssecretaris heeft terecht aan deze grond ten grondslag gelegd dat eiser niet staat ingeschreven in de gba, waarmee klaarblijkelijk de basisregistratie personen (brp) wordt bedoeld. Hierdoor onttrekt eiser zich aan het toezicht en ontwijkt eiser de voorbereiding van zijn vertrek. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring samen dragen. Wat eiser verder heeft aangevoerd, kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking. Deze beroepsgronden slagen niet.
6.2.
Voor zover eiser stelt dat in het kader van een Dublinclaimant de staatssecretaris een zwaardere toets moet toepassen op het onttrekkingsrisico, volgt de rechtbank dit niet. Uit artikel 5.1a, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 volgt dat sprake moet zijn van een significant risico op onttrekking. Artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb 2000 verduidelijkt vervolgens wanneer daar sprake van is, namelijk wanneer zich ten minste twee van de gronden uit het derde en vierde lid zich voordoen, waarvan ten minste één van de gronden bedoeld in het derde lid. Hieruit volgt niet dat er een zwaardere toets is, dan die hiervoor is genoemd, aan het onttrekkingsrisico in het geval van een Dublinclaimant.. Gelet op wat hiervoor is geoordeeld, is voldaan aan de vereisten van een significant risico op onttrekking.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig was en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8.1.
Omdat de rechtbank onder 5.1 een gebrek in de maatregel van bewaring heeft geconstateerd, moet de staatssecretaris de proceskosten van eiser vergoeden. [6] Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Eiser wijst op artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 23 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8993.
3.ABRvS 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:594.
4.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
6.ABRvS 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:594.