ECLI:NL:RBDHA:2023:17230

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
NL21.20437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling asielaanvraag van Nigeriaanse eiser met homoseksuele geaardheid na terugverwijzing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 2 november 2023 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een Nigeriaanse eiser die stelt problemen te ondervinden vanwege zijn homoseksuele geaardheid. De eiser had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Na een hoger beroep, dat door de hoogste rechter gegrond werd verklaard, is de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor herbeoordeling. De rechtbank heeft de zaak op 19 juli 2023 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de Staatssecretaris.

De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser beoordeeld, waarbij de Staatssecretaris had betoogd dat de verklaringen onvoldoende onderbouwd waren. De eiser had onder andere verklaard dat hij in Nigeria een langdurige relatie had met een man en dat hij vreesde voor zijn veiligheid vanwege zijn geaardheid. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de asielaanvraag terecht ongegrond had verklaard, omdat de eiser niet voldoende inzicht had gegeven in zijn persoonlijke ervaringen en gevoelens met betrekking tot zijn homoseksualiteit. De rechtbank vond dat de eiser summier had verklaard over zijn relatie en de gevolgen daarvan in Nigeria.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet onterecht had geoordeeld dat de verklaringen van de eiser niet geloofwaardig waren, en dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om zijn geaardheid aannemelijk te maken. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om gedetailleerde en onderbouwde verklaringen te geven over hun persoonlijke situatie en de risico's die zij lopen in hun land van herkomst.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.20437
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. I. Vugs).
Inleiding
1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedatum] 1985. Hij heeft op 15 augustus 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 2 september 2021 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.2. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het beroep bij uitspraak van 11 juli 2022 ongegrond verklaard.1 Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de hoogste rechter in dit soort zaken2. Dit hoger beroep is bij uitspraak van 12 december 2022 gegrond verklaard en de zaak is terugverwezen naar de rechtbank.3
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, K. Blom als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.4. Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen in eerste instantie bericht zes weken later uitspraak te doen en vervolgens dat uiterlijk op
3 november 2023 uitspraak wordt gedaan.

1.NL21.15410.

2 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3 202204287/1/V2.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de vraag of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser ongegrond heeft mogen verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij in Nigeria problemen heeft ondervonden in verband met zijn homoseksuele geaardheid. Eiser heeft in Nigeria tien jaar lang een geheime relatie gehad met [A] . Eiser en [A] zijn tweemaal betrapt terwijl zij aan het zoenen waren: in augustus 2014 bij een cashewboom en in oktober 2014 in een school. Bij de laatste betrapping is de politie ingeschakeld en ter plaatse gekomen. Eiser heeft weten te ontsnappen en is vervolgens uit Nigeria gevlucht. Bij terugkeer naar Nigeria vreest eiser voor de Nigeriaanse autoriteiten en voor de gemeenschap omdat zij inmiddels op de hoogte zijn van zijn geaardheid.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • homoseksuele geaardheid;
  • problemen als gevolg van seksuele geaardheid.
6. De staatssecretaris acht het element onder (1) geloofwaardig en de elementen onder (2) en (3) niet.
De beroepsgronden van eiser en het oordeel van de rechtbank daarover
Over het rapport van LGBT+ Asylum Support
7. Eiser heeft in beroep een rapport van LGBT+ Asylum Support van
19 december 2021 overgelegd. Daarin is, samengevat, gesteld dat de besluitvorming niet conform Werkinstructie (WI) 2019/17 heeft plaatsgevonden. De verklaringen van eiser zijn niet op de juiste wijze beoordeeld en de beoordeling is gebrekkig gemotiveerd. Verder is er geen referentiekader opgesteld, zodat het standpunt van de staatssecretaris over de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet toetsbaar is. Onduidelijk is waarom van eiser verwacht wordt meer inzicht te geven in zijn gedachten en gevoelens vanuit een (denk)proces. Uit meerdere verklaringen uit het rapport van nader gehoor blijkt dat eiser juist wel inzicht geeft.
7.1.
De rechtbank overweegt dat het aan de staatssecretaris is om de geloofwaardigheid van het asielrelaas te beoordelen. Het rapport van LGBT+ Asylum Support bevat, naast kritiek op de wijze waarop de staatssecretaris in deze zaak WI 2019/17 heeft toegepast, een grote hoeveelheid beknopte analyses van specifieke (delen van) verklaringen van eiser. Daaruit zou volgens het rapport blijken dat eiser als homoseksueel is aan te merken. Deze analyse is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een niet-objectieve, alternatieve wijze van beoordelen van de geloofwaardigheid van verklaringen van een
asielzoeker over (gestelde) homoseksuele geaardheid die voorbij gaat aan het feit dat het aan de staatssecretaris is om een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling te maken. Hieraan kan daarom niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wil zien, namelijk dat zijn verklaringen als geloofwaardig worden aangemerkt. Dit betekent echter niet dat er geen enkele waarde aan het rapport kan worden gehecht. Het rapport kan namelijk wel terechte kritiek bevatten op de conclusies en werkwijze van de staatssecretaris in deze zaak. Om die reden zal de rechtbank het rapport - voor zover relevant en voor zover eiser in zijn beroepsgronden of ter zitting naar specifieke delen van het rapport heeft verwezen - betrekken bij de beoordeling in de onderhavige procedure.
Over het doorvragen tijdens het nader gehoor
8. Eiser voert aan dat, daar waar de staatssecretaris aan hem heeft tegengeworpen dat hij onvoldoende heeft verklaard over zijn gedachtes en gevoelens aangaande zijn geaardheid, de hoormedewerker tijdens het nader gehoor onvoldoende heeft doorgevraagd. De gemachtigde van eiser heeft er in dit verband op gewezen dat hij al bij de correcties en aanvullingen naar voren heeft gebracht dat de betekenis van de vragen niet door lijkt te dringen bij eiser en dat hij hiervan een voorbeeld heeft genoemd.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat de hoormedewerker eiser voldoende heeft bevraagd en heeft doorgevraagd naar eisers gevoelens op relevante punten. De hoormedewerker heeft doorgevraagd over hoe het voor eiser was om te ontdekken dat hij homoseksueel is, in een land waar homoseksualiteit niet gerespecteerd wordt.4 Eiser heeft verklaard dat zijn oplossing was om zijn geaardheid en zijn relatie geheim te houden. Vervolgens is eiser gevraagd hoe het voor hem was om enkel in het geheim uiting te kunnen geven aan zijn gevoelens. Eiser heeft hierop geantwoord: “Vanwege het land waar ik woonde en hoe de mensen hierover denken, dat was voor mij de reden om het geheim te doen”. De gemachtigde van eiser kan op zichzelf worden gevolgd in zijn bij de correcties en aanvullingen naar voren gebrachte stelling dat eiser op dit punt feitelijk geen antwoord heeft gegeven op de vraag. Dat laat echter onverlet dat de hoormedewerker vervolgens heeft doorgevraagd: ‘Hoe ging dat in de praktijk, dat u en [A] elkaar in het geheim ontmoetten?’, ‘Dacht u wel eens wat er kon gebeuren als jullie betrapt zouden worden?’ en ‘Hoe zou uw familie reageren op uw homoseksualiteit?’. Met deze vragen heeft de hoormedewerker eiser uitgenodigd om nader te onderbouwen hoe het voor hem persoonlijk was dat hij zijn gevoelens geheim hield en niet kon uiten. Verder blijkt uit het verslag van het nader gehoor ook dat op andere punten is doorgevraagd over eisers gevoelens: onder meer over hoe de band tussen eiser en [A] ontwikkeld is, hoe zij invulling gaven aan hun relatie5 en over de betrappingen onder de cashewboom en in de school6. De beroepsgrond slaagt niet.
Over het referentiekader van eiser
9. Eiser voert vervolgens aan dat hij naar vermogen heeft verklaard. Hij is behoorlijk introvert en heeft niet geleerd om zijn gevoelens te verwoorden en te uiten. De staatssecretaris heeft bij de beoordeling van zijn asielrelaas onvoldoende rekening gehouden met zijn referentiekader: zijn persoonlijkheid, (gebrek aan) scholing en cultuurverschillen.
4 Verslag van het nader gehoor, p. 6, 7 en 8.
5 Verslag van het nader gehoor, p. 6, 7, 8, 10 en 11.
6 Verslag van het nader gehoor, p. 13-17.
Ter zitting heeft eiser op dit punt verwezen naar het rapport van LGBT+ Asylum Support en geciteerd uit pagina 9 van dit rapport.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit, in het verweerschrift en in zijn toelichting ter zitting kenbaar het referentiekader van eiser betrokken. Eiser heeft in de zienswijze aangevoerd dat sprake is van een cultureel verschil met betrekking tot het uiten van gevoelens en dat de staatssecretaris daarmee onvoldoende rekening heeft gehouden, maar heeft deze stelling niet onderbouwd aan de hand van landeninformatie, wetenschappelijke artikelen of een deskundigenrapport. De staatssecretaris heeft tot uitgangspunt genomen dat eiser zich blijkens zijn verklaringen op 17-/18-jarige leeftijd bewust is geworden van zijn geaardheid, dat hij ten tijde van de twee betrappingen 24 jaar oud was, dat hij tien jaar lang een relatie heeft gehad, dat hij tot het tweede jaar naar de middelbare school is geweest en dat hij sinds 2015 in Europa verblijft. Deze omstandigheden in aanmerking genomen heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid van eiser mogen verlangen dat hij in enige mate inzicht kan verschaffen in zijn eigen ervaringen en persoonlijke beleving. Op de vraag of de staatssecretaris heeft mogen vinden dat eiser dit inzicht onvoldoende heeft verschaft, zal de rechtbank vanaf rechtsoverweging 10.1 ingaan. De rechtbank volgt eiser niet in de stellingen op pagina 9 van het rapport van LGBT+ Asylum Support dat zijn ontwikkeling achter is gebleven omdat hij behalve zijn partner geen andere homoseksuelen kende, dat het uiten van gevoelens in zijn cultuur taboe is en dat eiser veelvuldig conflictvermijdend gedrag vertoont hetgeen direct in relatie staat tot zijn gedrag als homoseksuele man, omdat deze stellingen niet zijn onderbouwd.
Over de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser
10. Eiser voert kort gezegd aan dat de staatssecretaris zijn homoseksuele geaardheid ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De staatssecretaris heeft een verkeerde duiding gegeven aan eisers verklaringen. Eiser heeft in de zienswijze naar voren gebracht hoe zijn verklaringen wel moeten worden geduid. Verder is de staatssecretaris niet of onvoldoende ingegaan op de door eiser ingediende stukken en heeft eiser in beroep nog enkele stukken ingediend ter onderbouwing van zijn geaardheid.
Over eisers eigen verklaringen
10.1.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat eiser zijn gestelde homoseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt met zijn eigen verklaringen. De rechtbank legt dat hierna uit.
10.2.
De staatssecretaris heeft aan eiser mogen tegenwerpen dat hij onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat het met hem persoonlijk heeft gedaan - wat hij dacht en wat hij voelde - om zich te realiseren dat hij homoseksueel geaard is in een land waar LHBTI- zijn maatschappelijk onacceptabel is - waarvan eiser zich blijkens zijn verklaringen ook bewust was. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij wel degelijk een proces heeft doorlopen waarin hij zich realiseerde dat hij anders was, maar dat zijn manier om hiermee om te gaan simpel en effectief was: hij deelde zijn geaardheid alleen met zijn partner [A] . Ook heeft eiser naar voren gebracht dat hij een kind heeft verwekt bij [B] . Dat neemt echter niet weg dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser over wat het persoonlijk met hem deed om zich te realiseren dat hij anders was, summier heeft mogen vinden. Het gaat dan om de
10.3.
verklaringen van eiser dat hij zich zorgen maakte over zijn moeder en dat hij er voorzichtig mee was.
10.4.
De staatssecretaris heeft ook mogen vinden dat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe zijn relatie met [A] is gegroeid van een vriendschap naar een liefdesrelatie en hoe eiser dit persoonlijk heeft beleefd. In de zienswijze is namens eiser nader geduid dat hij een proces heeft doorlopen waarbij hij zich in geleidelijke stappen bewust werd van zijn gevoelens voor mannen en specifiek van zijn gevoelens voor [A] . Dat uit eisers verklaringen blijkt van enig (geleidelijk) bewustwordingsproces, laat onverlet dat de staatssecretaris heeft mogen vinden dat eiser summier heeft verklaard over dit proces. De staatssecretaris heeft de verklaringen van eiser dat hij en [A] veel spelletjes met elkaar hebben gespeeld, na enige tijd met elkaars geslachtsdelen gingen spelen en gingen zoenen en er toen gevoelens zijn ontstaan - eiser voelde zich gelukkig en voelde liefde - summier mogen vinden.
10.5.
Verder heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank mogen vinden dat van eiser, die stelt een tien jaar lange relatie te hebben gehad met [A] , meer diepgaande verklaringen hadden mogen worden verwacht over wat hij leuk vond aan / wat hem aantrok in [A] . Eiser heeft naar voren gebracht dat hij hier wel degelijk voldoende over heeft verklaard, dat hij wellicht wat kort van stof is maar dat hij zijn gevoelens wel inzichtelijk heeft gemaakt. De rechtbank volgt eiser daarin niet. De staatssecretaris heeft mogen vinden dat eisers verklaringen dat [A] een rustige en aardige man is, dat hij niet iemand is die problemen opzoekt, dat hij speciaal is voor eiser en dat er niks is aan [A] wat eiser niet aanstaat, zeer summier zijn. Eiser heeft verder naar voren gebracht dat de langdurigheid van de relatie niet een beslissend verschil zou moeten maken in het vermogen of de behoefte om veel met elkaar over gevoelens te spreken. Wat daar ook van zij, de staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank de lengte van de relatie van belang mogen vinden in het kader van de vraag wat aan verklaringen van eiser mag worden verwacht over wat hem aantrok in [A] en hoe zij tien jaar lang invulling hebben gegeven aan hun relatie. De staatssecretaris heeft verder opmerkelijk mogen vinden dat eiser na zijn vertrek uit Nigeria op geen enkele manier heeft geprobeerd om te achterhalen wat er met [A] is gebeurd. Eiser heeft weliswaar uitgelegd dat hij geen telefoon meer heeft en dat hij geen rechtstreekse contactgegevens van [A] heeft, maar de staatssecretaris heeft het standpunt mogen innemen dat niet inzichtelijk is geworden waarom eiser geen enkele poging heeft gedaan om op een andere manier contact te krijgen met of informatie te krijgen over [A] , bijvoorbeeld via sociale media.
10.6.
Daarnaast heeft de staatssecretaris aan eiser mogen tegenwerpen dat hij weinig heeft kunnen verklaren over de situatie voor LHBTI in Nigeria. Eiser heeft naar voren gebracht dat uit zijn verklaringen wel blijkt dat hij zich er bewust van was dat homoseksualiteit verboden is in Nigeria en dat het niet vreemd is dat eiser niet precies de wetten kent, gelet op het onderwijsniveau in Nigeria en op het feit dat homoseksualiteit taboe is en juist daarom onbesproken blijft. Dat uit eisers verklaringen blijkt van bewustzijn dat homoseksualiteit taboe is in Nigeria, laat onverlet dat de staatssecretaris heeft mogen vinden dat eiser summier is geweest in zijn beschrijving van de omstandigheden voor LHBTI in Nigeria. Eiser heeft verklaard dat hij niet weet of er LHBTI belangenorganisaties zijn in Nigeria, dat hij niet weet of er wetten zijn over homoseksualiteit en dat discriminatie van homoseksuelen in Nigeria bestaat uit pesterijen en dat men hiermee niet geassocieerd wil worden. De staatssecretaris heeft deze verklaringen niet ten onrechte als summier
10.7.
aangemerkt.
10.8.
Tot slot heeft de staatssecretaris aan eiser mogen tegenwerpen dat hij heeft verklaard dat hij bijeenkomsten van het COC heeft bezocht, maar dat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat er tijdens deze bijeenkomsten gebeurt en wat hem motiveert om deze bijeenkomsten te bezoeken. Eiser heeft verklaard dat er tijdens de bijeenkomsten voorlichting wordt gegeven, zoals over wat het COC inhoudt, maar heeft vervolgens desgevraagd niet kunnen verklaren wat het COC dan inhoudt. Gevraagd naar wat eiser prettig vindt aan de bijeenkomsten, heeft hij verklaard dat hij het prettig vindt dat men samenwerkt en dat hij zich gelukkig voelt als hij daar is, waarbij hij als voorbeelden heeft genoemd het uitdelen van flesjes handgel en samen koffie drinken. De staatssecretaris heeft mogen vinden dat eiser daarmee niet inzichtelijk heeft gemaakt wat het COC en het bijwonen van de bijeenkomsten betekenen in relatie tot eisers geaardheid. De enkele verklaring van eiser dat hij in een groep met lotgenoten zit met wie hij kan delen, heeft de staatssecretaris als summier mogen aanmerken. Dat eiser niet veel bijeenkomsten heeft kunnen bijwonen in verband met corona en dat de bijeenkomsten kort duren, zoals eiser naar voren heeft gebracht, laat onverlet dat eiser uit eigen beweging heeft verklaard dat hij naar enkele bijeenkomsten is geweest en dat hij zich met het COC associeert. Gelet op deze verklaringen heeft de staatssecretaris van eiser mogen verwachten om inzichtelijk te maken wat de bijeenkomsten persoonlijk voor hem betekenen in relatie tot zijn geaardheid.
Over de door eiser ingediende bewijsstukken
11. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de door eiser in de procedure ingebrachte stukken niet ertoe leiden dat eiser zijn geaardheid - ondanks zijn ontoereikende verklaringen - toch aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank legt dat hierna uit.
11.1.
Eiser heeft een kopie van zijn COC-lidmaatschapspas ingediend. Ook heeft hij foto’s ingediend - onder meer maar niet uitsluitend in het rapport van LGBT+ Asylum Support - waarop hij is afgebeeld tijdens bijeenkomsten van het COC/Rainbow, waaronder tijdens de Amsterdam Pride. Verder heeft eiser een video-opname aangeboden waarop hij te zien is tijdens een evenement van COC/Rainbow. Met betrekking tot deze stukken heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat die beperkt gewicht in de schaal leggen. Uit de stukken blijkt namelijk enkel dat eiser deelneemt aan bijeenkomsten van het COC, maar dit wordt door de staatssecretaris ook niet in twijfel getrokken. De stukken laten onverlet dat de staatssecretaris – zoals geoordeeld in 10.6 - aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij met zijn verklaringen onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat het COC inhoudt en wat het bezoeken van de bijeenkomsten voor hem persoonlijk betekent.
11.2.
Eiser heeft verder verschillende verklaringen van derden ingediend. Het betreft allereerst een ongedateerde verklaring van [C] , een vrijwilliger bij LGBT [plaats] . De staatssecretaris heeft niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat aan deze verklaring zeer beperkt gewicht toekomt. In de verklaring staat namelijk dat eiser en zijn vriend [D] gepest worden, zonder dat bijvoorbeeld inzichtelijk wordt gemaakt door wie zij gepest worden en waarom. Verder blijkt uit de verklaring hoofdzakelijk dat de briefschrijver ervan overtuigd is dat eiser homoseksueel is. Aan een verklaring dat iemand zelf niet twijfelt aan de seksuele geaardheid van de vreemdeling, komt in de regel slechts beperkt gewicht toe. Eiser heeft verder twee verklaringen ingediend van [E] , van
18 mei 2022 en van 12 juli 2023. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat ook aan deze twee verklaringen zeer beperkt gewicht toekomt. De staatssecretaris heeft van belang mogen vinden dat [E] stelt dat hij (inmiddels) een relatie heeft met eiser, maar dat de naam van eiser in beide verklaringen verkeerd is gespeld: er staat [naam] in plaats van [naam] . De staatssecretaris heeft verder mogen betrekken dat de verklaringen afkomstig zouden zijn van eisers partner en dat dit geen objectieve bron is.
Over de gestelde problemen
12. Eiser voert kort gezegd aan dat de staatssecretaris de door hem ondervonden problemen ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Over de betrapping bij de cashewboom
12.1.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de gestelde betrapping bij de cashewboom in augustus 2014 ongeloofwaardig is. Eiser heeft verklaard dat hij met [A] in een bos was bij een cashewboom, dat hij [A] een zoen gaf, dat dit werd gezien door een vrouw uit de buurt genaamd [F] die zijn moeder goed kende, dat hij na deze betrapping niet bang was dat zijn moeder zou worden ingelicht door [F] en dat hij en [A] na de betrapping bij de cashewboom zijn gebleven. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij met zijn verklaringen onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij het risico heeft genomen om in het bos intiem te zijn met [A] .
12.2.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de omstandigheid dat er in de buurt een plek is waar mensen water halen, niet automatisch betekent dat vanaf die plek kon worden gezien dat eiser en [A] daar waren en daarnaast dat de staatssecretaris niet heeft gevraagd hoe groot de afstand was tussen de boom en de plek waar het water werd gehaald. Dit laat onverlet dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij zich bewust is geweest van het gevaar op ontdekking. Eiser heeft namelijk verklaard dat de betrapping plaatsvond in een bos bij een rivier waar mensen water kunnen halen en dat men in het bos komt om cashew te plukken. In dat licht heeft de staatssecretaris de verklaring van eiser, dat hij niet heeft nagedacht over mogelijke consequenties van de betrapping, bevreemdend mogen vinden.
12.3.
Eiser heeft verder aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat de relatie na het incident bij de cashewboom ‘in het openbaar’ zou zijn voortgezet, nu intimiteiten alleen gebeurden op geheime plekken, hetgeen per definitie niet in het openbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze stelling van eiser niet leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit onjuist is. Uit het besluit blijkt namelijk juist dat de staatssecretaris in de beoordeling heeft betrokken in hoeverre de cashewboom (en ook het schoolgebouw) ‘geheim’ waren en in hoeverre er een risico bestond op ontdekking.
Over de betrapping in het schoolgebouw
13. De rechtbank oordeelt vervolgens dat de staatssecretaris niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de gestelde betrapping in het schoolgebouw in oktober 2014 ongeloofwaardig is. Eiser heeft verklaard dat hij met [A] naar een school ging om een les te volgen die om 16.00 uur ’s middags zou beginnen, dat eiser en [A] er al tussen
15
en 15.30 uur waren en dus te vroeg waren, dat zij samen naar het toiletgebouw gingen en daar met elkaar gingen zoenen, dat iemand hen heeft gezien en begon te schreeuwen, dat
vervolgens de leraar en medestudenten hen hebben geslagen en de politie hebben gebeld en dat eiser bij het arriveren van de politie heeft weten te ontsnappen.
13.1.
Eiser heeft in beroep onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 april 20217 aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat de handelingen in het toiletgebouw op zichzelf zodanig riskant waren dat ze al om die reden niet aannemelijk zijn. De rechtbank leest het bestreden besluit echter zo dat de staatssecretaris aan eiser heeft tegengeworpen dat hij met zijn verklaringen onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij het risico heeft genomen om met [A] te zoenen in een open toiletruimte, die niet op slot kon. De rechtbank kan dit standpunt van de staatssecretaris volgen. De staatssecretaris heeft de verklaring van eiser dat hij geen risico’s zag omdat hij ervan uitging dat er niemand was onvoldoende inzichtelijk mogen vinden omdat eiser ook heeft verklaard dat hij en [A] , toen zij naar binnen gingen, niet zeker wisten of er mensen achter hen aan kwamen en omdat het incident plaatsvond op een reguliere lesdag in een school. Verder heeft eiser verklaard dat hij ervan uitging dat hij zijn moeder ervan had overtuigd dat hetgeen zij had gehoord over het incident bij de cashewboom een leugen was. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiser met deze verklaring niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij op de bewuste dag in de school het risico heeft genomen.
13.2.
De staatssecretaris heeft tot slot niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft kunnen ontsnappen. Eiser heeft uitgelegd dat hij in de hand heeft gebeten van degene die hem vasthield en dat de mensen hun aandacht richtten op de sirenes toen de politie arriveerde. De staatssecretaris heeft mogen vinden dat eiser daarmee onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij aan de menigte heeft kunnen ontsnappen, gelet op de verklaringen van eiser over de aantallen mensen die erbij betrokken waren. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij en [A] in eerste instantie door vier mannen werden aangevallen en later door nog meer mensen en dat deze menigte de politie heeft ingeschakeld. Anders dan eiser in beroep heeft aangevoerd, heeft de staatssecretaris eiser voldoende bevraagd over de feitelijke situatie bij de betrapping.
Conclusie en gevolgen
14. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

7.NL21.3540.

zaaknummer: NL21.20437
9
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
zaaknummer: NL21.20437
10
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 november 2023
Documentcode: [documentcode]
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.