ECLI:NL:RBDHA:2023:17419
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse opzegging van arbeidsovereenkomst en recht op WW-uitkering
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. O. Sahin, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin werd bepaald dat hij tot en met 31 oktober 2022 geen uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) kon ontvangen. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de arbeidsovereenkomst van eiser voor bepaalde tijd was en er geen tussentijds opzegbeding in de arbeidsovereenkomst was opgenomen.
De rechtbank oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst die eiser met zijn werkgever had gesloten, niet voldeed aan de vereisten van artikel 19, vierde lid, WW. Eiser had aangevoerd dat de afspraken in de vaststellingsovereenkomst de arbeidsovereenkomst ontbonden, maar de rechtbank stelde vast dat een tussentijds opzegbeding expliciet in de arbeidsovereenkomst moest zijn opgenomen om recht op een WW-uitkering te hebben. De rechtbank verwierp ook het argument van eiser dat er geen verschil was tussen een addendum met een opzegbeding en een opzegbeding in de vaststellingsovereenkomst.
De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had bepaald dat eiser geen recht had op een WW-uitkering en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste formulering in arbeidsovereenkomsten en de gevolgen van het ontbreken van een tussentijds opzegbeding voor het recht op uitkering.