Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] , eiser,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
Procesverloop
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
ECLI:NL:RVS:2015:674 (https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@99005/201408880-1-v3/)).
ECLI:RVS:2020:989 (https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@120760/201906848-1-v3/), onder 2.2). De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn om anders te oordelen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de gemachtigde van verweerder ter zitting nog heeft gesteld dat op 7 februari 2023 een aanvraag voor een laissez-passer (lp) bij Marokko is ingediend.
Beslissing
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.