ECLI:NL:RBDHA:2023:17512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
NL23.34081
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000; beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en d van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Egyptische nationaliteit, had op 26 oktober 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen, welke hij aanvocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel op te leggen, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht en het feit dat eiser zich eerder niet aan zijn vertrekplicht had gehouden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voortvarend had gehandeld door eiser op dag 14 na inbewaringstelling te horen in het kader van de asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om een lichter middel dan bewaring toe te passen en dat de maatregel rechtmatig was. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34081

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft de maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond) en d (d-grond), van de Vw. Indien aan de daarvoor gestelde eiser is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht (b-grond). De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1.
Tevens heeft de staatssecretaris in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn (d-grond).
1.2.
Ter zitting heeft de staatssecretaris de d-grond en de lichte grond 4e laten vallen.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Opheffing maatregel van bewaring
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat uit het dossier en de toelichting van eiser en zijn gemachtigde ter zitting volgt dat eiser zijn asielaanvraag heeft ingetrokken op 9 november 2023. De staatssecretaris heeft ter zitting medegedeeld dat de maatregel van bewaring op 10 november 2023 om 13:00 uur is opgeheven en dat aansluitend een nieuwe maatregel van bewaring is opgelegd. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Grondslag en gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. De rechtbank overweegt dat de gronden 3b, 3c, 3i, 4c en 4d in samenhang gezien en met de daarbij gegeven toelichting van de staatssecretaris, voldoende grond vormen voor het standpunt van de staatssecretaris dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken nu hij zich als vreemdeling die sinds 23 december 2022 geen rechtmatig verblijf meer had geen melding heeft gedaan van zijn verblijf in Nederland. Verder heeft eiser eerder een terugkeerbesluit ontvangen maar heeft hij niet binnen de daarin gestelde termijn gevolg gegeven aan zijn verplichting tot terugkeer. Eiser heeft daarnaast meermaals verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Egypte. Tot slot heeft de staatssecretaris aan eiser kunnen tegenwerpen dat eiser geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft en over onvoldoende middelen van bestaan beschikt.
Lichter middel
6. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden was om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. De staatssecretaris heeft in dat kader zwaar kunnen meewegen dat eiser zich eerder niet aan zijn vertrekplicht heeft gehouden volgend uit het terugkeerbesluit en daarnaast een zwervend bestaan leidt en zich niet aan het vreemdelingentoezicht houdt en daarom niet te traceren is. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Eisers asielrelaas valt niet onder de beoordeling in de onderhavige procedure. Verder heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat eiser in het detentiecentrum medische hulp kan krijgen die gelijk is aan de medische hulp in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris het asielverzoek van eiser onvoldoende voortvarend heeft behandeld. De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de staatssecretaris voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. De staatssecretaris is vanaf het moment van inbewaringstelling verplicht om voldoende voortvarend te handelen. [2] De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat de IND met capaciteitsproblemen kampt. De rechtbank is van oordeel dat, alhoewel capaciteitsproblemen op zichzelf niet volstaan als rechtvaardiging om “minder” voortvarend te handelen en een asielzoeker langer in bewaring te houden alvorens te gaan horen, de staatssecretaris door eiser op dag 14 te horen in het kader van de asielaanvraag voldoende voortvarend heeft gehandeld en ziet geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat het niet mogelijk is om de asielprocedure binnen de daartoe gestelde maximale termijn af te ronden.
Zicht op uitzetting
8. De Afdeling heeft in de uitspraak van 6 juni 2016 [3] overwogen dat zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw. De staatssecretaris heeft deze passage ten overvloede opgenomen in de maatregel van bewaring.

Conclusie en gevolgen

9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011.
2.zie de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156