ECLI:NL:RBDHA:2023:17540

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
22/1514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van teveel ontvangen AIO-aanvulling en verzoek om kwijtschelding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de terugvordering van een schuld wegens teveel ontvangen AIO-aanvulling. De eiser, die in de periode van 29 september 2014 tot en met 30 november 2021 AIO-aanvulling ontving, heeft een schuld van € 11.336,90 opgebouwd door het ontvangen van teveel bijstand. De Svb heeft eiser in een primair besluit van 30 november 2021 geïnformeerd dat hij maandelijks € 175,23 moet aflossen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb heeft dit ongegrond verklaard in een bestreden besluit van 28 januari 2022. In een tweede bestreden besluit van 27 mei 2022 heeft de Svb het aflossingsbedrag aangepast, maar de schuld blijft bestaan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om de schuld kwijt te schelden, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding volgens de wet. Eiser heeft aangevoerd dat hij in financiële problemen verkeert en niet in staat is om het vastgestelde aflossingsbedrag te betalen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de Svb de aflossingscapaciteit correct heeft berekend en dat eiser voldoende middelen heeft om de schuld af te lossen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen dringende redenen zijn om van verdere terugvordering af te zien, aangezien eiser niet heeft aangetoond dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor hem heeft.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en hem in de kosten van de procedure niet vergoed. Eiser kan in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1514

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

Procesverloop

In het besluit van 30 november 2021 (het primaire besluit) heeft de Svb eiser bericht dat hij elke maand € 175,23 dient af te lossen op de schuld van € 11.336,90 wegens teveel ontvangen bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling). De schuld wordt niet kwijtgescholden.
In het besluit van 28 januari 2022 (bestreden besluit 1) heeft de Svb eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
In het besluit van 27 mei 2022 (bestreden besluit 2) heeft de Svb bestreden besluit 1 gewijzigd, in die zin dat het maandelijks af te lossen bedrag wordt gewijzigd. Als gevolg daarvan is een bedrag van € 438,10 teveel op eisers uitkering ingehouden. Dat bedrag wordt aan eiser terugbetaald.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
De Svb heeft vanaf 29 september 2014 aan eiser en zijn partner, in aanvulling op hun onvolledige AOW-pensioen, bijstand toegekend in de vorm van een AIO-aanvulling.
Op enig moment is de op eiser van toepassing zijnde norm gewijzigd in de norm voor een alleenstaande.
1.2
Gebleken is dat eiser naast de AIO-aanvulling inkomsten uit arbeid ontving, die niet bekend waren bij de Svb. Als gevolg daarvan heeft de Svb teveel AIO-aanvulling aan eiser betaald. Het gaat in totaal om een bedrag van € 11.336,90.
1.3
Bij brief van 15 november 2021 heeft eiser de Svb een brief gestuurd. De Svb heeft deze brief aangemerkt als een verzoek van eiser om kwijtschelding van zijn resterende schuld.
1.4
In het primaire besluit heeft de Svb eiser bericht dat hij een schuld van € 11.336,90 aan de Svb dient terug te betalen. Er zijn vanaf 1 januari 2021 nieuwe regels voor het vaststellen van het aflossingsbedrag. Door de nieuwe regels moet eiser meer gaan aflossen op zijn resterende schuld aan de Svb per 1 januari 2021. Dit komt onder meer doordat de beslagvrije voet niet langer wordt berekend op basis van de feitelijke woon- en zorgkosten, maar op basis van het bruto jaarinkomen. Hierdoor wordt de beslagvrije voet lager en daarmee de aflossingscapaciteit hoger. De Svb heeft vastgesteld dat eiser per januari 2022 maandelijks een bedrag van € 175,23 dient af te lossen. Eisers verzoek om kwijtschelding is afgewezen. Kwijtschelding is pas mogelijk na 10 jaar indien eiser aan zijn betalingsverplichting blijft voldoen, aldus de Svb.
1.5
In bestreden besluit 1 heeft de Svb het primaire besluit gehandhaafd. De Svb is daarbij ingegaan op het bezwaar van eiser dat hij geen ondernemer was, dat hij stukken van zijn werkzaamheden heeft gestuurd en dat hij elke nacht één uur werkte. Het primaire besluit gaat echter niet over de terugvordering, maar over de aflossing op de schuld. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij slechts € 50,- per maand kan missen, maar uit de door de Svb gemaakte draagkrachtberekening blijkt dat eiser per maand € 175,23 kan aflossen. Daarbij is volgens de Svb rekening gehouden met zijn netto-inkomen en met de beslagvrije voet voor een alleenstaande.
1.6
In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij sinds 2014 gescheiden leeft van zijn vrouw, en geld nodig had. Hij is toen in de nacht telkens één uur een kennis gaan helpen met het bezorgen van kranten. Eiser is geen ondernemer. Hij heeft niet genoeg geld om te kunnen eten en ook niet ten behoeve van zijn gezondheid. Hij kan daarom niet maandelijks aflossen op de schuld. De Belastingdienst heeft schulden kwijtgescholden, en eiser hoopt dat zijn schuld bij de Svb ook wordt kwijtgescholden.
1.7
In bestreden besluit 2 heeft de Svb opgemerkt dat actuele ontwikkelingen aanleiding hebben gegeven nog eens naar het invorderingsbeleid van de Svb te kijken. Dat heeft ertoe geleid dat het standpunt dat eisers bezwaar ongegrond is wordt gehandhaafd, maar dat wel een gewenningsperiode van 36 maanden wordt gegeven ten aanzien van het maandelijks af te lossen bedrag. Vanaf januari 2022 wordt het maandelijkse aflossingsbedrag vastgesteld op € 87,61, vanaf januari 2023 op € 131,42 en vanaf januari 2024 op 100% van de dan geldende volledige nieuwe wettelijke aflossingscapaciteit die uit het jaarlijkse heronderzoek naar voren komt. De als gevolg hiervan teveel ingehouden bedragen over januari 2022 tot en met mei 2022, in totaal € 438,10, worden aan eiser terugbetaald.
Kwijtschelding
2. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is eisers beroep van rechtswege mede gericht tegen bestreden besluit 2. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat dit nieuwe besluit voor eiser wel gunstiger is, maar niet (geheel) aan eisers beroep tegemoet komt.
3.1
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verzoek om kwijtschelding dat eiser het standpunt van de Svb dat hij niet voldoet aan de voorwaarden die in artikel 58, zevende lid, van de Pw zijn gesteld, niet heeft betwist. Dat de Belastingdienst zijn schuld(en) heeft kwijtgescholden doet daarbij niet ter zake, aangezien dat een andere situatie en een andere beoordeling betreft. De Svb is daaraan niet gebonden. Hieruit volgt dat de Svb zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om kwijtschelding te verlenen.
Dringende redenen om van verdere terugvordering af te zien
3.2
Voor zover eiser in beroep betoogt dat zich dringende redenen voordoen op grond waarvan de Svb van verdere terugvordering had moeten afzien, slaagt deze stelling niet. Dringende redenen kunnen volgens vaste rechtspraak [1] slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken. Eiser heeft slechts gesteld dat hij niet genoeg geld heeft om de schuld af te lossen. De Svb heeft deze stelling gemotiveerd weerlegd, en aannemelijk gemaakt dat eiser wel degelijk aflossingscapaciteit heeft. Hieruit volgt dat geen sprake is van dringende redenen om van verdere terugvordering af te zien.
Hoogte van het aflossingsbedrag
4. Ten aanzien van het vastgestelde aflossingsbedrag overweegt de rechtbank als volgt.
4.1
Op 1 januari 2021 is de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv) in werking getreden. Met deze wet is de beslagvrije voet voor schuldenaren met een inkomen op of onder bijstandsniveau verhoogd van 90% naar 95% van het netto-inkomen inclusief vakantietoeslag.
4.2
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de berekening van de hoogte van het aflossingsbedrag door de Svb is verricht in overeenstemming met de op
1 januari 2021 in werking getreden Wvbvv. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Svb de betalingsregeling heeft vastgesteld in overeenstemming met de regels die daarvoor gelden. Daarbij heeft de Svb in bestreden besluit 2 een gewenningsperiode vastgesteld. In die periode is het aflossingsbedrag op een nog lager bedrag vastgesteld.
4.3
De rechtbank begrijpt eiser aldus, dat de uitkomst van de door de Svb uitgevoerde berekening en het door de Svb vastgestelde aflossingsbedrag voor hem tot een onevenredige uitkomst leidt, omdat hij daardoor niet genoeg geldt overhoudt om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
4.4
De rechtbank overweegt dat eiser niet nader (met stukken) heeft onderbouwd dat de uitkomst van de voor hem vastgestelde aflossingscapaciteit en het vastgestelde aflossingsbedrag tot een onredelijk resultaat leidt. Eiser heeft dat in de bezwaarfase op geen enkele wijze onderbouwd. In beroep heeft eiser weliswaar stukken overgelegd, maar dat zijn stukken van de Belastingdienst over besluiten op zijn verzoeken om kwijtschelding bij de Belastingdienst, en verder stukken van de Belastingdienst over voorlopige aanslagen over 2020.
4.5
Overigens kan eiser, indien hij meent dat hij als gevolg van bijzondere omstandigheden maandelijks een minder hoog bedrag kan aflossen op de schuld, de Svb verzoeken het af te lossen bedrag opnieuw te berekenen en daarover een nieuw besluit te nemen.
5. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:952