ECLI:NL:RBDHA:2023:17545

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
SGR 22/7505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering wegens voortgezet dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. R. Verspaandonk, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door G.M. Folkers-Hooijmans. Eiseres had een Ziektewet (ZW) uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde deze met ingang van 3 april 2022, omdat eiseres op dat moment nog een dienstverband had bij haar werkgeefster. Eiseres stelde dat haar dienstverband eerder was beëindigd en dat zij recht had op een ZW-uitkering vanaf de datum van haar ziekmelding. Het Uwv handhaafde echter zijn standpunt dat er op 3 april 2022 nog een dienstverband bestond, waardoor er geen recht op ziekengeld was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht van het horen in bezwaar heeft afgezien, omdat er geen twijfel bestond over de voortzetting van het dienstverband op de datum van de ziekmelding. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht had op een ZW-uitkering per 3 april 2022 en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7505

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R. Verspaandonk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv eiseres met ingang van 3 april 2022 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) geweigerd.
Bij besluit van 27 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Van het Uwv is op 1 september 2023 een brief met bijlagen ingekomen, waarop eiseres bij brief van 21 september 2023 heeft gereageerd.
Bij brief van 12 oktober 2023 heeft het Uwv een beschikking van de kantonrechter overgelegd van 1 december 2022 in twee civiele zaken van eiseres tegen haar werkgeefster.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2023. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiseres is op basis van een arbeidsovereenkomst voor één jaar van 1 februari 2021 tot 31 januari 2022 werkzaam geweest als algemeen medewerker/oproepkracht voor [bedrijfsnaam 1] B.V. gevestigd in Den Haag. Aansluitend had zij een dienstverband als algemeen medewerker/oproepkracht bij [bedrijfsnaam 2] B.V. (werkgeefster) voor de duur van één jaar.
1.2.
Op 3 april 2022 heeft eiseres zich ziekgemeld bij de werkgeefster. Bij brief van 14 april 2022 heeft de werkgeefster de dienstbetrekking van eiseres met ingang van 15 mei 2022 tussentijds beëindigd.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft het Uwv geweigerd eiseres vanaf 3 april 2022 een ZW-uitkering toe te kennen op de grond dat zij op 3 april 2022 nog in dienst was bij de werkgeefster. Deze weigering is in het bestreden besluit gehandhaafd.
1.4.
Bij brief van 1 september 2023 heeft het Uwv overgelegd:
een besluit van 3 februari 2023 waarbij is geweigerd eiseres een voorschot op haar ZW-uitkering toe te kennen vanwege onduidelijkheid over het recht op loondoorbetaling;
een besluit van 28 februari 2023 waarbij eiseres met ingang van 16 mei 2022 een ZW-uitkering is toegekend;
een besluit van 7 maart 2023 waarbij het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 3 februari 2023 gegrond is verklaard en haar met ingang van 16 mei 2022 een ZW-uitkering is toegekend.
Standpunten
2. Eiseres voert aan dat ten onrechte van het horen in bezwaar is afgezien. Omdat de datum waarop het dienstverband is opgezegd niet vaststond, kon het bezwaar niet als kennelijk ongegrond worden afgedaan. Verder stelt eiseres dat de arbeidsovereenkomst feitelijk al eerder dan op 15 mei 2022 is geëindigd, namelijk per 3 april 2022, de datum van de ziekmelding. Toen heeft zij immers van de werkgeefster te horen gekregen dat zij niet langer hoefde te komen. Daarna was de werkgeefster voor haar ook niet meer bereikbaar. Subsidiair bepleit zij toekenning van een ZW-uitkering vanaf 15 mei 2022.
3. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de vraag of eiseres per 15 mei 2022 in aanmerking moet worden gebracht voor een uitkering op grond van de ZW (wat inmiddels het geval is) buiten de omgang van het geding valt, omdat het in deze procedure alleen gaat om de vraag of er op 3 april 2022 nog een dienstverband was. Een ZW-uitkering kan immers niet worden toegekend zolang er nog een arbeidsovereenkomst loopt. Volgens het Uwv was er op 3 april 2022 nog een dienstverband. Het Uwv meent daarom dat hij van het horen in bezwaar heeft kunnen afzien en terecht geen ZW-uitkering per 3 april 2022 heeft toegekend.
Beoordeling
4. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres met ingang van een eerdere datum dan vanaf 15 mei 2022 recht heeft op een ZW-uitkering. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Vast staat dat het dienstverband van eiseres door werkgeefster met ingang van 15 mei 2022 schriftelijk is beëindigd in de brief van 14 april 2022. Eiseres heeft deze ingangsdatum in bezwaar niet bestreden. Het Uwv is er daarom terecht van uitgegaan dat de dienstbetrekking op 3 april 2022 nog bestond en dat eiseres uit hoofde daarvan recht had op loondoorbetaling. Omdat uit artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW dwingend volgt dat in die situatie geen ziekengeld wordt uitgekeerd, was er in bezwaar redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat aan eiseres per 3 april 2022 geen ziekengeld kon worden uitgekeerd. Gelet hierop heeft het Uwv van het horen in bezwaar kunnen afzien. [1]
4.2.
In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om van een eerdere datum van de beëindiging van de dienstbetrekking uit te gaan dan 15 mei 2022. In een civiele procedure heeft eiseres ook niet gesteld dat van een eerdere ingangsdatum van de beëindiging van de dienstbetrekking zou moeten worden uitgegaan, maar heeft zij alleen de rechtmatigheid van de beëindiging betwist (naar uit de beschikking van de kantonrechter blijkt: met succes). De stelling in beroep dat het dienstverband op 3 april 2022 al door de werkgeefster zou zijn beëindigd heeft eiseres niet met enig bewijs onderbouwd.
4.3.
Omdat het Uwv in een separate procedure bij besluit van 7 maart 2023 aan eiseres met ingang van 16 mei 2022 alsnog een ZW-uitkering heeft toegekend, heeft eiseres geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van de in onderhavige procedure subsidiair door haar bepleite toekenning van een ZW-uitkering vanaf 15 mei 2022.
4.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres per 3 april 2022 geen recht had op een ZW-uitkering.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:2
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
(…)
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
(…)
b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,
(…).
Ziektewet
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW, wordt geen ziekengeld uitgekeerd, indien de verzekerde uit hoofde van de dienstbetrekking op grond waarvan hij de arbeid behoort te verrichten recht heeft op loon als bedoeld in artikel 7:629 van het BW.
Op grond van artikel 29, tweede lid, derde volzin en onder c, van de ZW, voor zover hier van belang, wordt aan de verzekerde van wie de dienstbetrekking, zoals bedoeld in artikel 3 van de ZW, binnen het in het vijfde lid van artikel 29 van de ZW genoemde tijdvak van 104 weken eindigt, ziekengeld uitgekeerd vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd.
Burgerlijk Wetboek
Op grond van artikel 7:628, eerste lid, van het BW is de werkgever verplicht het naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen.
Op grond van artikel 7:629, eerste lid, van het BW heeft de werknemer, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling daartoe verhinderd was, recht op loon.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1225.