Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2023 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
Procesverloop
10 april 2019 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) toegekend.
Overwegingen
Inleiding
12 februari 2021 een aanvullend rapport opgesteld. De arts stelt zich hierin - kort samengevat - op het standpunt dat in het besluit van 15 september 2008 terecht is vastgesteld dat eiser op dat moment minder dan 25% arbeidsongeschikt was en daarom geen recht op een Wajong-uitkering had. De verzekeringsarts stelt zich verder op het standpunt dat eiser in de loop van de tijd door dezelfde oorzaken op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is geworden. Bij de hernieuwde aanvraag op 14 februari 2019 was de wachttijd in ieder geval doorlopen. Echter, de verwachting bestond dat eiser in de loop van de tijd zou leren omgaan met zijn beperkingen en dat hij onder de juiste omstandigheden betaald werk zou kunnen gaan verrichten. Er is dus volgens de verzekeringsarts bij nader inzien geen sprake van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen.
- bij de Wajong 2015 blijft de uitkering alleen voortbestaan in geval van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, terwijl de oude Wajong recht op een uitkering tot aan de pensioengerechtigde leeftijd garandeert indien men ten minste 25% arbeidsongeschikt blijft;
- indien de Wajong-uitkering wordt beëindigd omdat betrokkene 5 jaar het minimumloon heeft verdiend, en er komt vervolgens een verzoek om de uitkering te laten herleven vanwege een verslechterde gezondheid, kon die uitkering in geval van de oude Wajong ook herleven indien er geen sprake was van volledige (en duurzame) arbeidsongeschiktheid;
- de oude regeling bood meer mogelijkheden op het gebied van begeleiding en re-integratie. Eiser stelt hierbij voorop dat hij heel graag weer aan het werk wil, maar daarbij wel het vangnet van de Wajong-uitkering wil behouden.
21 augustus 2008. Hij verwijst in dit verband naar de brief van de GZ-psycholoog van
15 mei 2017 en de medische en arbeidskundige beoordeling die in het kader van de indicatie banenafspraak is verricht. Eiser vindt dat hieruit kan worden afgeleid dat er ook beperkingen gelden voor interacties met collega’s. Ook heeft hij begeleiding nodig bij het verrichten van werk. Eiser vindt dat deze beperkingen ten onrechte niet zijn aangenomen bij de beoordeling die eerder in het kader van de (oude) Wajong plaatsvond. Het is namelijk aannemelijk dat hij deze beperkingen ook had ten tijde van zijn zeventiende en achttiende levensjaar. In het kader van de jurisprudentie over duuraanspraken zou dit tot herziening van de eerdere beslissing over de aanvraag voor een Wajong-uitkering voor de toekomst dienen te leiden. Ook meent eiser dat een herziening naar het verleden in de rede ligt, aangezien deze beperking te verklaren is vanuit de nadien vastgestelde ASS.
14 februari 2019, een uitkering op grond van de (nieuwe) Wajong 2015 heeft toegekend en dat de toekenningsdatum niet in geschil is. In deze beroepsprocedure is verweerder weliswaar bij nader inzien tot het oordeel gekomen dat de Wajong-uitkering ten onrechte (en dus buitenwettelijk) is toegekend, omdat bij eiser geen sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen, maar verweerder heeft aangegeven dat niet op dat besluit zal worden teruggekomen. De aan eiser toegekende Wajong-uitkering blijft dus gehandhaafd. De rechtbank leidt uit de stukken en de behandeling van het beroep op de zittingen af dat eiser (onverminderd) toekenning van een uitkering met toepassing van de (oude) Wajong wenst. Deze regeling gold nog ten tijde van de eerste aanvraag van
11 maart 2008. Deze aanvraag is bij besluit van 15 september 2008 afgewezen. De rechtbank vindt daarom dat verweerder de aanvraag van 14 februari 2019 met juistheid heeft opgevat als een verzoek om herziening naar het verleden.