ECLI:NL:RBDHA:2023:17626

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
NL22.26245 en NL22.26246
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van de aanvraag om verlenging van uitstel van vertrek voor een ernstig zieke vrouw met een netwerk in Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2023, met zaaknummers NL22.26245 en NL22.26246, wordt het beroep van eiseres, een ernstig zieke vrouw van Eritrese nationaliteit, tegen de afwijzing van haar aanvraag om verlenging van uitstel van vertrek beoordeeld. Eiseres, die in de laatste fase van haar leven verkeert en afhankelijk is van zorg, had verzocht om verlenging van het uitstel op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen, stellende dat eiseres in de Verenigde Staten de benodigde zorg zou kunnen krijgen. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat de VS het land van bestendig verblijf is voor eiseres, en dat er niet is voldaan aan de vergewisplicht. De rechtbank stelt vast dat het onduidelijk is of de benodigde medische behandeling in de VS beschikbaar is en dat de huidige werkwijze van de staatssecretaris, waarbij pas ten tijde van de uitzetting wordt beoordeeld of de benodigde zorg beschikbaar is, niet houdbaar is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens wordt eiseres vrijgesteld van het betalen van griffierecht en krijgt zij een proceskostenvergoeding van € 2.511,- toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.26245 (bodem)
NL22.26246 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1944, van Eritrese nationaliteit, eiseres en verzoekster, hierna: eiseres
(gemachtigde: mr. N. Vreede),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S. Versteeg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om verlenging van de toepassing van artikel 64 van de Vw [1] 2000. [2]
1.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag om verlenging van toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 met het besluit van 27 september 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het beroep en de voorlopige voorziening op 8 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiseres was op de zitting aanwezig, maar was gelet op haar fysieke situatie niet in staat daar betekenisvol aan deel te nemen. Ook waren op de zitting familieleden van eiseres aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Ten aanzien van verzoek om vrijstelling van het griffierecht
1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. De rechtbank ziet in het geval van eiseres aanleiding om het verzoek toe te wijzen, zodat zij is vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van het griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
Wat is het oordeel van de rechtbank?
2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak de afwijzing van de verlengingsaanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank stelt eiseres
in het gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Waar gaat deze zaak over?
4. Aan eiseres is met ingang van 11 december 2020 uitstel van vertrek verleend voor de duur van zes maanden, omdat uit het BMA [3] -advies van 31 december 2020 bleek dat eiseres niet in staat was om te reizen. Op 1 juni 2021 heeft eiseres verzocht om verlenging van haar uitstel van vertrek. Om deze aanvraag te kunnen beoordelen heeft verweerder op 4 juni 2021 een advies gevraagd aan het BMA.
Wat staat er in het BMA-advies?
5.1.
Op 19 juli 2021 heeft het BMA advies uitgebracht over eiseres. Uit dit advies blijkt dat eiseres medische klachten heeft. Zo heeft eiseres in juli 2020 een herseninfarct gehad in de linker hersenhelft waardoor zij uitval van de rechterzijde van het lichaam heeft en een taalstoornis. Als gevolg van de uitval heeft eiseres een slechte rompbalans en kan zij niet lopen. Ook heeft zij veel pijn in de aangedane lichaamszijde. Deze klachten verbeteren niet meer. Eiseres heeft ook slikstoornissen waarvoor zij gedeeltelijk sondevoeding via een PEG-sonde (een slangetje door de huid in de maag) krijgt. Zij is blijvend afhankelijk van zorg voor de ADL-activiteiten/persoonlijke verzorging, sondevoeding en decubituspreventie (voorkomen van doorlig/zitplekken). Eiseres is opgenomen in een verpleeghuis en staat onder medische behandeling van een specialist ouderengeneeskunde. Deze behandeling bestaat uit medicatie, controles en verzorging. De behandeling is blijvend van aard. Zorg door mantelzorg of professionele zorg is essentieel voor het welslagen van de medische behandeling. Eiseres kan niet zelfstandig eten of medicatie gebruiken en is afhankelijk van een aangepaste rolstoel en tillift. Eiseres is blijvend afhankelijk van hulp bij alle algemene dagelijkse levensverrichtingen.
5.2.
Verder volgt uit het BMA-advies dat bij uitblijven van de behandeling een medische noodsituatie op de korte termijn wordt verwacht. Er is namelijk bij eiseres sprake van een aantal ernstige aandoeningen waarbij geen verbeteringen meer zijn te verwachten. Zonder behandeling is het mogelijk dat opnieuw een herseninfarct kan plaatsvinden die tot levensbedreigende consequenties kan leiden.
Volgens het BMA is het onbekend of de benodigde behandeling in Eritrea aanwezig is. Daarom wordt reizen naar Eritrea afgeraden. Ten aanzien van de Verenigde Staten merkt het BMA op dat eiseres kan reizen, maar dat daarbij wel reisvoorwaarden van toepassing zijn. Door de matige gezondheid van eiseres en het feit dat zij slechts beperkt (maximaal 4 – 6 uur op goede dagen) zittend in een aangepaste rolstoel kan reizen, acht het BMA liggend vervoer noodzakelijk. Ook is tijdens de reis begeleiding door een ter zake deskundig verpleegkundige noodzakelijk, gelet op de ADL-afhankelijkheid in combinatie met de voedingsproblemen. Deze verpleegkundige dient tijdens de reis ook de medicatie onder beheer te houden. Verder acht het BMA het noodzakelijk dat er voor eiseres een schriftelijke overdracht van de medische gegevens op de plaats van bestemming aan de specialist van een zorginstelling geregeld wordt. Eiseres kan dit zelf niet regelen, want zij lijdt aan geheugenstoornissen en is niet in staat om voor zichzelf te zorgen. Ook is een fysieke overdracht noodzakelijk voor de zorg en behandeling omdat eiseres niet voor zichzelf kan zorgen. Zij is volledig zorg- en rolstoelafhankelijk. Er is overdracht naar een zorginstelling noodzakelijk waar een arts (bijvoorbeeld een specialist ouderengeneeskunde, geriater of een internist) en verzorging aanwezig is. Ten aanzien van Eritrea merkt het BMA op dat een voorbeeld van een instelling waar de benodigde zorg geboden kan worden niet aan te geven is, omdat het op dit moment niet mogelijk is na te gaan of deze noodzakelijke behandeling en zorg beschikbaar zijn.
5.3.
Het BMA noemt geen instelling in de Verenigde Staten waaraan eiseres kan worden overgedragen. In het BMA-advies staat opgenomen:
“De behandelmogelijkheden voor de U.S.A. zijn niet uitgezocht. Dit is niet nodig, aangezien uit algemene informatie kan worden aangenomen dat in de U.S.A. voldoende behandelmogelijkheden aanwezig zijn.”
De besluitvorming
6. In het besluit van 27 september 2021 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiseres afgewezen. De staatssecretaris heeft hierbij verwezen naar het BMA-advies. Eiseres kan onder voorwaarden reizen naar de Verenigde Staten. Er moeten vooraf afspraken gemaakt worden. DT&V zal ten tijde van de uitzetting contact leggen met een zorginstelling waar een arts en verzorging aanwezig zijn. Daarmee worden afspraken gemaakt over de datum en de wijze waarop de medische behandeling zal worden overgedragen. Ook zal een schriftelijke overdracht van de medische gegevens van eiseres plaatsvinden. Het is niet noodzakelijk dat de staatssecretaris zich nu al vergewist van de behandelmogelijkheden. De staatssecretaris wijst daarbij op WBV 2018/14, waaruit volgt dat wordt aangenomen dat in de Verenigde Staten de behandelmogelijkheden voldoende en aanwezig zijn. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij niet de benodigde medische behandeling kan krijgen in de Verenigde Staten of dat zij niet medisch kan worden overgedragen. Ook heeft eiseres niet onderbouwd dat de beschikbare zorg niet voor haar toegankelijk is wegens haar medische situatie. Verder heeft de staatssecretaris tegen eiseres een terugkeerbesluit uitgevaardigd en bepaald dat zij binnen vier weken het land moet verlaten.
7. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Volgens verweerder moeten de Verenigde Staten worden gezien als het land van bestendig verblijf van eiseres. Eiseres is sinds 26 juni 2013 in het bezit van een ‘permanent residence card’, een permanente verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Deze kaart heeft een geldigheidsduur van tien jaar en verloopt op 28 juni 2023. Uit het door eiseres overgelegde paspoort volgt verder dat zij niet meer woonachtig is in Eritrea. Zij heeft meerdere visa voor bezoek aan Eritrea in haar paspoort. Ook zijn de Schengenvisa van eiseres aan haar verleend in de Verenigde Staten. Het is dus ongeloofwaardig dat eiseres nooit in de Verenigde Staten heeft gewoond.
Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat niet hoeft te worden voldaan aan de vergewisplicht. De Verenigde Staten zijn een westers land. Daarom kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In dat geval zoekt het BMA niet uit wat de behandelmogelijkheden in een land zijn, omdat er vanuit mag worden gegaan dat deze voldoende zijn om een medische noodsituatie te voorkomen. Verweerder verwijst hierbij naar WBV 2018/14 en paragraaf A3/7.2.6 van de Vc [4] 2000. Gelet hierop wordt ook bij een fysieke overdracht, zoals bij eiseres het geval is, niet ten tijde van de besluitvorming uitgezocht naar welke instelling of arts de overdracht moet plaatsvinden en wordt geen concrete naam van een behandelaar of instelling genoemd. Ten tijde van de uitzetting zal DT&V uitzoeken aan welke instelling eiseres fysiek zal worden overgedragen. Eiseres heeft ook geen stukken overgelegd waaruit zou blijken dat de zorg in de Verenigde Staten niet toegankelijk is. Eiseres heeft haar financiële situatie niet met stukken onderbouwd. Daarbij heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat haar kinderen niet ieder een deel van de kosten zouden kunnen dragen. Ook heeft eiseres niet inzichtelijk gemaakt wat de kosten voor de behandeling zouden zijn. In de Verenigde Staten zijn voldoende behandelmogelijkheden aanwezig. Het is dus niet noodzakelijk dat daar mantelzorg plaatsvindt. Daarbij heeft eiseres niet onderbouwd dat haar daar aanwezige zoon de mantelzorg niet kan overnemen. De door de dochter in Nederland gegeven mantelzorg zou ook door professionele zorg aldaar kunnen worden overgenomen.
Tot slot heeft verweerder overwogen dat terecht is afgezien van het horen van eiseres.
8. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen diverse beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank zal de gronden van eiseres per onderwerp bespreken.
Heeft verweerder de Verenigde Staten terecht aangemerkt als het land van bestendig verblijf?
9.1.
Allereerst is in geschil of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Verenigde Staten kunnen worden gezien als het land van bestendig verblijf. Dit is van belang omdat, als de Verenigde Staten niet als land van bestendig verblijf kunnen worden aangemerkt, vaststaat dat de door eiseres benodigde medische behandeling niet in een ander land beschikbaar is. Gebleken is namelijk dat eiseres niet naar Eritrea kan reizen voor deze behandeling. In dat geval dient aan eiseres uitstel van vertrek te worden verleend.
9.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de Verenigde Staten het land van bestendig verblijf is omdat eiseres een ‘permanent residence card’ heeft en verweerder ervan uit gaat dat eiseres in de Verenigde Staten woont. Verweerder heeft hierbij verwezen naar het feit dat er meerdere visa voor Eritrea in het paspoort van eiseres zitten en dat de Schengenvisa van eiseres in de Verenigde Staten zijn afgegeven. Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat zij wel degelijk in Eritrea woont. De Eritrese visa in haar paspoort zijn uitreisvisa. Dat de Schengenvisa in haar paspoort zijn afgegeven in de Verenigde Staten komt omdat eiseres familiebezoek altijd combineert. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het niet uitmaakt of eiseres wel of niet woonachtig is in de Verenigde Staten. Van belang is het feit dat eiseres een verblijfsvergunning heeft voor de Verenigde Staten. Daardoor is haar toegang gewaarborgd. Verweerder heeft hierbij verwezen naar paragraaf A3/7.2.6 van de Vc 2000.
9.3.
In paragraaf A3/7.2.6 van de Vc 2000 staat opgenomen dat afkomstig uit een land van herkomst niet alleen ziet op personen met de nationaliteit van een van de betrokken landen, maar ook op vreemdelingen die een verblijfsrecht hebben verkregen in de genoemde landen.
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft gemotiveerd. In het bestreden besluit heeft verweerder zich namelijk op het standpunt gesteld dat de Verenigde Staten het land van bestendig verblijf is, omdat eiseres daar woonachtig is. Pas in het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het niet van belang is waar eiseres woonachtig is, maar dat de verblijfsvergunning van eiseres een doorslaggevende rol speelt. Dit volgt ook uit paragraaf A3/7.2.6 van de Vc 2000. Ondanks dat het voor de uitkomst niet uitmaakt – immers kan verweerder in beide gevallen de Verenigde Staten aanwijzen als land waarheen eiseres dient te reizen – zal de rechtbank dit gebrek toch niet passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat haar verblijfsrecht op 28 juni 2023 verloopt en dat het onmogelijk is om buiten de Verenigde Staten een verlenging aan te vragen. De enkele stelling van verweerder dat verlenging mogelijk is, is onvoldoende om hiervan uit te gaan. Eiseres heeft immers op zitting gewezen op informatie van de Amerikaanse overheid waaruit zou kunnen volgen dat het aanvragen van verlenging alleen in de Verenigde Staten mogelijk is. Verweerder dient dan ook een nieuw besluit te nemen. Dit nieuw te nemen besluit is een volledige heroverweging en dus een ex nunc toetsing. Als verweerder opnieuw aan eiseres wil tegenwerpen dat de Verenigde Staten kunnen worden beschouwd als een land van bestendig verblijf, dan dient verweerder te onderzoeken of eiseres haar verblijfsrecht daar kan verlengen.
9.5.
Het beroep is dus gegrond. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen. In het kader van de finale geschilbeslechting zal de rechtbank ook nog ingaan op de overige beroepsgronden. Dit in het geval dat verweerder in het nieuw te nemen besluit weer uitkomt bij de Verenigde Staten als land van bestendig verblijf. In dat geval dient verweerder ook het volgende bij de nieuw te maken afweging te betrekken. Aan het bestreden besluit kleven namelijk nog meer gebreken.
-
De vergewisplicht
10.1.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ook de vergewisplicht heeft geschonden. Verweerder heeft immers nagelaten om uit te zoeken of behandeling mogelijk is in de Verenigde Staten. De enkele verwijzing van verweerder dat de Verenigde Staten een westers land is en dat er daarom van mag worden uitgegaan dat de benodigde behandeling aanwezig is, is onvoldoende, aldus eiseres. Het WHO-rapport waar verweerder naar heeft verwezen, is een rapport uit 2015 en dus niet meer actueel.
10.2.
Volgens verweerder is aan de vergewisplicht voldaan. Verweerder heeft hierbij verwezen naar WBV 2018/14 en paragraaf A3/7.2.6 van de Vc 2000. Gelet hierop wordt ook bij een fysieke overdacht, zoals bij eiseres het geval is, niet ten tijde van besluitvorming uitgezocht naar welke instelling of arts de overdracht moet plaatsvinden en wordt geen concrete naam van een behandelaar of instelling genoemd. Ten tijde van de uitzetting zal DT&V uitzoeken naar welke instelling eiseres fysiek zal worden overgedragen. Volgens verweerder strekt de vergewisplicht niet zo ver dat al ten tijde van de totstandkoming van het besluit de overdracht al geregeld moet zijn. Verweerder heeft hierbij verwezen naar vaste jurisprudentie [5] van de Afdeling. [6]
10.3.
De rechtbank overweegt dat het HvJEU [7] in het Cannabis-arrest [8] het volgende heeft overwogen:
80 In het licht van deze verduidelijking blijkt uit de motivering van het antwoord op de eerste en de tweede vraag dat artikel 5 en artikel 9, lid 1, onder a), van richtlijn 2008/115 vereisen dat de lidstaten, alvorens een terugkeerbesluit uit te vaardigen jegens een derdelander die aan een ernstige ziekte lijdt of hem te verwijderen, in staat zijn elke gegronde twijfel weg te nemen over het risico dat de terugkeer van die derdelander zal leiden tot een snelle, aanzienlijke en onomkeerbare verergering van die ziekte of van de daardoor veroorzaakte pijn. Wanneer dergelijke twijfels niet kunnen worden weggenomen, kan de bevoegde nationale autoriteit geen terugkeerbesluit uitvaardigen noch de betrokken derdelander verwijderen.
81 Hoewel een dergelijk verbod ook geldt zolang de betrokken lidstaat niet in staat is om de eigenlijke verwijdering van de betrokken derdelander zodanig te organiseren dat met name wordt gewaarborgd dat hij niet zal worden blootgesteld aan een risico dat zijn ziekte of zijn pijn tijdens die verwijdering aanzienlijk en op onomkeerbare wijze verergert, kan daaruit niet worden afgeleid dat het, om jegens die derdelander een terugkeerbesluit vast te kunnen stellen of om hem te kunnen verwijderen, volstaat dat deze lidstaat waarborgt dat hij tijdens zijn verwijdering passende zorg zal ontvangen. De betrokken lidstaat dient zich er namelijk van te vergewissen dat de betrokkene, wanneer zijn gezondheidstoestand zulks vereist, niet alleen tijdens de verwijdering zelf, maar ook daarna in het land van bestemming zorg ontvangt (zie naar analogie arrest van 16 februari 2017, C. K. e.a., C‑578/16 PPU, EU:C:2017:127, punten 76‑82).
82 Gelet op alle voorgaande overwegingen moeten artikel 5 en artikel 9, lid 1, onder a), van richtlijn 2008/115, gelezen in samenhang met de artikelen 1 en 4 en artikel 19, lid 2, van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de bevoegde nationale autoriteit de gevolgen van de verwijderingsmaatregel zelf voor de gezondheidstoestand van een derdelander alleen in aanmerking neemt om te onderzoeken of de derdelander in staat is om te reizen.
10.4.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat, voordat verweerder een terugkeerbesluit kan uitvaardigen, verweerder zich ervan moet vergewissen of de behandeling ook in het land van bestemming kan plaatsvinden. Dit betekent dat dus al ten tijde van de besluitvorming duidelijk moet zijn of de benodigde behandeling ook daadwerkelijk beschikbaar is. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat niet meer kan worden volstaan met het enkele verwijzen naar de WBV 2018/14, waaruit volgt dat in het geval van westerse landen ervan moet worden uitgegaan dat de benodigde zorg beschikbaar is. Het gaat immers om de vraag of de benodigde behandeling daadwerkelijk, in het specifieke geval van eiseres, beschikbaar is. De huidige werkwijze van verweerder, namelijk dat pas ten tijde van de daadwerkelijke uitzetting wordt beoordeeld of de benodigde behandeling beschikbaar is, is dan ook niet meer houdbaar. Deze beoordeling vindt immers pas plaats na het bestreden besluit. Omdat verweerder heeft nagelaten na te gaan bij welke instelling eiseres de benodigde zorg kan krijgen, heeft verweerder niet voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht. Ook in zoverre is het besluit onvoldoende gemotiveerd.
-
Hoorplicht
11.1.
Eiseres heeft ook aangevoerd dat verweerder de hoorplicht van artikel 7:2 van de Awb heeft geschonden. Volgens verweerder is hiervan geen sprake omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is.
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiseres of, nu er bij eiseres sprake is van afasie en geheugenstoornissen, haar familieleden. Uit de uitspraak van 6 juli 2022 [9] van de Afdeling volgt dat, als onduidelijkheid bestaat over het feitencomplex, er in principe moet worden gehoord. Ook volgt uit deze uitspraak dat, als er wel duidelijkheid is over het feitencomplex, er toch moet worden gehoord als er bijvoorbeeld een toelichting kan worden gegeven op de af te wegen belangen. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van beide situaties. Het is immers onduidelijk of eiseres na 23 juni 2023 nog toegang heeft tot de Verenigde Staten. Hierin had verweerder aanleiding moeten zien om eiseres of haar familie te horen. Ook in het feit dat eiseres een zeer zieke vrouw is die niet meer kan praten en zwaar leunt op haar netwerk in Nederland, had verweerder aanleiding moeten zien om haar of haar familie te horen, zodat zij de af te wegen belangen konden toelichten. Ook hierop gaat het beroep gegrond.
-
Het nieuw te nemen besluit
12. Zoals hierboven overwogen dient verweerder een nieuw besluit te nemen. In dit nieuw te nemen besluit dient verweerder ook te beoordelen of in het geval van eiseres sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. [10] Dit volgt namelijk ook uit het Cannabis-arrest.
13. Verder dient verweerder een evenredigheidsbeoordeling te maken. Verweerder dient hierbij zowel het nationaalrechtelijke als het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel in acht te nemen. Verweerder dient bij deze beoordeling in ogenschouw te nemen dat het hier gaat om een negenenzeventigjarige vrouw die totaal hulpbehoevend is, die hier in Nederland een zeer uitgebreid familienetwerk heeft waarin de zorg voor eiseres al helemaal is ingebed. Terwijl zij in de Verenigde Staten maar één zoon heeft waarvan wordt gesteld dat hij de benodigde mantelzorg niet kan leveren. Verder dient verweerder erbij te betrekken dat eiseres door haar aandoening niet meer kan praten – waardoor zij is aangewezen op mensen die haar non-verbale signalen om zorg en aandacht goed weten te vertalen - en zij zich duidelijk in de laatste fase van haar leven bevindt.
14. Wat betreft de aan te leggen evenredigheidstoets hecht de rechtbank er aan nog het volgende mee te geven aan verweerder. Eiseres is, zoals gezegd, een oude, zeer hulpbehoevende vrouw die continu zorg nodig heeft. Ter zitting is gebleken dat eiseres geen idee meer heeft wat er om haar heen gebeurt. Verder is ter zitting gebleken dat eiseres hier een zeer uitgebreid netwerk heeft dat in haar laatste levensdagen voor haar kan en ook graag wil zorgen. Een netwerk dat de non-verbale signalen van eiseres op waarde weet te schatten en daar naar weet te handelen. De rechtbank vraagt zich ten zeerste af of het opnieuw afwijzen van het verlengingsverzoek een besluit is dat een behoorlijk handelend bestuursorgaan kan nemen.
15. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
16. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Omdat bij deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
17. De rechtbank wijst erop dat eiseres wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat verweerder niet op grond van artikel 8:74 van de Awb het griffierecht hoeft te vergoeden.
18. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.511,-. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank/voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep (NL22.26245) gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening (NL22.26246) af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.511,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet.
2.Uitstel van vertrek.
3.Bureau Medische Advisering.
4.Vreemdelingencirculaire.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6185.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie.
8.Arrest van 22 november 2022, C-69-21, ECLI:EU:C:2022:
9.ECLI:NL:RVS:2022:1918, rechtsoverweging 5.2
10.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.