ECLI:NL:RBDHA:2023:17641

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
NL23.31519
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van staatloos Palestijn met beroep op schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer naar Libanon

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 17 november 2023, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt staatloos Palestijn te zijn, had op 12 juli 2023 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 3 oktober 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij bij terugkeer naar Libanon in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) zal worden behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vrees van eiser voor vervolging niet geloofwaardig is. Eiser heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Libanon. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de rol van de UNRWA en de situatie van Palestijnen in Libanon, beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is. Eiser heeft ook geen medische gronden kunnen aanvoeren die zouden leiden tot een asielvergunning.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31519

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt staatloos Palestijn te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 12 juli 2023 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 3 oktober 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2023, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (zaak NL23.31520), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 9 juli 2021 een eerste asielaanvraag ingediend. Op 17 november 2022 heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Tegen deze eerste afwijzing heeft eiser op 23 november 2022 beroep ingesteld, waarna de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, op 23 januari 2023 het beroep ongegrond heeft verklaard. De afwijzing van de eerste asielaanvraag staat in rechte vast.
3. Eiser heeft vervolgens uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) aangevraagd. De staatssecretaris heeft de aanvraag op 3 maart 2023 buiten behandeling gesteld. Het bezwaar van eiser tegen dat besluit is ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.
4. Op 12 juli 2023 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 3 oktober 2023 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft op 4 oktober 2023 het onderhavige beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
7. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij bij terugkeer naar Libanon in een situatie terecht zal komen die strijdig is met artikel 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Hij stelt dat hij bij terugkeer als lid van de Fatah-beweging door islamitische groeperingen aangepakt zal worden. Volgens eiser is de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) niet meer in staat om bescherming te bieden aan Palestijnen. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een rapport van de UNRWA aangedragen, waarin wordt ingegaan op de situatie van Palestijnen in Libanon. Daarnaast vreest eiser om gedood te worden door het conflict in het vluchtelingenkamp Ain Al Hilweh.
Het bestreden besluit
8. Eiser valt niet onder artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag. De staatssecretaris heeft daarom de gewone asieltoets uitgevoerd en beoordeeld of eiser op een van de gronden als bedoeld in artikel 29 van de Vw 2000 een asielvergunning dient te verkrijgen.
8.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Libanon.
De staatssecretaris heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het relevante element 1 geloofwaardig wordt geacht en dat het relevante element 2 ongeloofwaardig wordt geacht.
8.2.
Volgens de staatssecretaris blijkt niet dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft en heeft eiser evenmin aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt. De asielaanvraag is kennelijk ongegrond verklaard. [1]
8.3.
De staatssecretaris betoogt dat de UNRWA nog steeds hulp biedt aan Palestijnen in Libanon. Bovendien heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat eiser na 2000 nooit meer de hulp van de UNRWA heeft ingeroepen, terwijl dit wel van hem wordt verwacht. Daarnaast blijkt volgens de staatssecretaris uit het thematisch ambtsbericht van januari 2021 dat er naast de UNRWA meerdere internationale organisaties en ngo’s in Libanon actief zijn en ondersteuning bieden aan Palestijnen.
Beroep
9. Eiser stelt dat van hem niet verwacht mag worden dat hij terugkeert naar Libanon. Hij kan als (staatloos) Palestijn nergens terecht en is daardoor bijzonder kwetsbaar in Libanon. Ter zitting stelt eiser dat Palestijnen niet mogen werken en geen woning mogen kopen in Libanon. Daarnaast ontbreekt de gestelde ondersteuning van organisaties volgens eiser. De recente gebeurtenissen in het Midden-Oosten en het Amerikaanse schuldenplafond maken dat aangenomen moet worden dat de positie van de UNRWA nog verder zal verslechteren. Eiser onderbouwt zijn betoog met het UNRWA rapport van 2023 (het rapport), [2] het thematisch ambtsbericht van 31 januari 2021 en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2022. [3] Eiser wijst verder op de resolutie 74/83 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) van 13 december 2019 waar de bezorgdheid wordt uitgesproken over de ernstige financiële crisis die de UNRWA doormaakt, waardoor het vermogen om vluchtelingen in Palestina te blijven voorzien van essentiële programma’s in alle operationele gebieden ernstig in het gedrang komt.
9.1.
De staatssecretaris heeft in beroep het bestreden besluit gehandhaafd.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het tweede relevante element niet geloofwaardig is. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de UNRWA zijn taak in Libanon niet (langer) kan uitvoeren of dat de mogelijke financiële problemen van de UNRWA en de daaruit voortvloeiende moeilijkheden bij het bieden van bescherming ertoe leiden dat hij geen hulp zou kunnen krijgen van de UNRWA. Dat volgt niet uit het door eiser aangedragen rapport en ook niet uit de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat eiser in het verleden hulp heeft gevraagd en gekregen van de UNRWA (middels huisvesting in een vluchtelingenkamp) en hij thans met zijn persoonlijke relaas ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen beroep op de UNRWA kan doen. Uit het door eiser aangedragen rapport blijkt dat het leven (voor de Palestijnen) in Libanon niet altijd gemakkelijk is, maar niet gezegd kan worden dat dit in het geval van eiser een situatie als bedoeld in de zaak M.S.S. t. België en Griekenland oplevert. [4] Daarnaast volgt de rechtbank niet de stelling van eiser dat hij niet zou mogen werken. Dit volgt ook niet uit het rapport. De stelling dat eiser geen woning zou mogen kopen, daargelaten dat deze stelling niet is onderbouwd, leidt ook niet tot de conclusie dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Daarnaast stelt eiser dat hij al op leeftijd is en medische problemen heeft, waardoor hij is aangewezen op adequate zorg. Hij overlegt hierbij zijn medische dossier en wijst op de uitspraak van het Hof van Justitie (HvJ) van 5 oktober 2023. [5]
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De rechtbank stelt vast dat een beroep op medische gronden niet kan leiden tot een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM kan uitzetting in verband met de medische toestand van een vreemdeling onder uitzonderlijke omstandigheden leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. [6] In dat geval moet echter een beroep worden gedaan op artikel 64 van de Vw 2000, waar de medische gronden kunnen worden beoordeeld. [7] Indien eiser meent dat hij op grond van zijn medische situatie niet uit Nederland kan vertrekken, kan hij een artikel 64-aanvraag doen.
10.2.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat het toetsingskader van het HvJ in de uitspraak van 5 oktober 2023 niet van toepassing is op het onderhavige geschil. De uitspraak van het HvJ licht toe wanneer verkregen bescherming of bijstand van de UNRWA moet worden geacht te zijn opgehouden. Niet is in geschil dat eiser niet onder artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt, waardoor de rechtbank ook niet toekomt aan de beoordeling of de bescherming van de UNRWA is opgehouden.
11. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

12. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 29, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000.
2.UNRWA rapport van 19 januari 2023, ‘Syria, Lebanon and Jordan emergency appeal’.
4.EHRM 21 januari 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609 (M.S.S. t. België en Griekenland), par. 254.
5.HvJ 5 oktober 2023, ECLI:EU:C:2023:733.
6.Onder meer de arresten van het EHRM van 2 mei 1997, ECLI:CE:ECHR:1997:0502JUD003024096 (D. t. VK), 6 februari 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0206JUD004459998 (Bensaid t. VK) en 27 mei 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:0527JUD002656505 (N. t. VK).
7.ABRvS 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1733; HvJ 18 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2452 (M’Bodj).