ECLI:NL:RBDHA:2023:17669
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vaststelling van het maandbedrag op grond van de Wet studiefinanciering 2000
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van het door haar in 2022 af te lossen maandbedrag op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Verweerder heeft het door eiseres te betalen maandbedrag bij besluit van 29 maart 2022 vastgesteld op € 551,74. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar verweerder is bij de vaststelling van dat maandbedrag gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2023 digitaal behandeld, waarbij eiseres aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.
Eiseres heeft een studieschuld die zij sinds 1 januari 2016 in maandelijkse termijnen moet terugbetalen. Ze is aanmerkelijkbelanghouder van een innovatieve startup, maar stelt dat het maandbedrag te hoog is vastgesteld en dat zij niet in staat is om € 551,74 per maand te betalen. Eiseres betwist het door verweerder gehanteerde verzamelinkomen, dat volgens haar een fictie is, en stelt dat de startup verliesgevend is. De rechtbank oordeelt dat verweerder afhankelijk is van de gegevens van de Belastingdienst en niet zelf een ander toetsingsinkomen kan vaststellen. De wet schrijft voor hoe de draagkracht moet worden berekend, en daarbij is het daadwerkelijk te besteden inkomen niet van belang.
De rechtbank concludeert dat de wetgever geen rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van eiseres en dat de gevolgen voor haar niet zo onevenredig zijn dat verweerder het maandbedrag niet op € 551,74 heeft kunnen vaststellen. Eiseres heeft de mogelijkheid om de betaling tot vijf jaar op te schorten, wat zij ook heeft gedaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het maandbedrag op de juiste hoogte is vastgesteld. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.