ECLI:NL:RBDHA:2023:17689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
AWB 23-5808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot medische noodsituatie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Guinese nationaliteit, had op 21 april 2022 verzocht om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 6 september 2022 afgewezen, onder verwijzing naar een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) dat concludeerde dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten was. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.

De rechtbank heeft beoordeeld of de staatssecretaris terecht op het BMA-advies heeft afgegaan. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris een te beperkte invulling hanteerde van het begrip 'medische noodsituatie op korte termijn' en dat er in het verleden crisissituaties zijn geweest die door de crisisdienst zijn opgelost. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het BMA-advies heeft gebaseerd, omdat dit advies zorgvuldig tot stand was gekomen en inzichtelijk was. De rechtbank concludeerde dat er geen actuele dreiging van zelfdoding of ernstige psychische ontregeling was en dat de staatssecretaris de afwijzing van de aanvraag om uitstel van vertrek terecht had gehandhaafd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. Eiser kan binnen vier weken na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/5808

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Guinese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

Bij besluit van 6 september 2022 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Bij besluit van 17 mei 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het besluit van 27 mei 2023 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft op 21 april 2022 verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
1.1.
Op 14 juni 2022 is aan eiser in afwachting van een besluit op zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw voor een periode van maximaal zes maanden, te weten van 14 juni 2022 tot 14 december 2022, of zoveel korter tot het moment waarop op de aanvraag van 21 april 2022 is beslist.
1.2.
Op 1 september 2022 is door Bureau Medische Advisering (BMA) advies uitgebracht. Uit het advies blijkt dat bij eiser sprake is van nachtmerries en herbelevingen gepaard gaande met vegetatieve verschijnselen (dit zijn bijvoorbeeld hartkloppingen, darmklachten, zweten en trillen). Hij heeft slaap- en eetproblemen, komt tot weinig, is overgevoelig voor geluid en mensen worden hem snel te veel. Men noemt de aandoeningen PTSS (therapieresistent), IBS (aspecifieke darmklachten), hooikoorts, obstipatie met scheurtjes bij de anus en puistjes. Eiser staat onder behandeling van een GZ psycholoog (EMDR) en ontvangt de volgende medicatie: olanzapine; alfuzosine; topiramaat; citalopram; omeprazol; macrogol; desloratadine; azelastine oogdruppels; benzoylperoxide. De BMA-arts verwacht niet dat het uitblijven van de behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, omdat er geen sprake is van ziektebeelden welke levensbedreigend van aard zijn. Met betrekking tot de psychiatrische gesteldheid is er geen gedwongen opname geweest, ook niet in de periode dat hij zonder medicatie zat. Evenmin zijn er verschijnselen beschreven op grond waarvan verwacht wordt dat hij de gevolgen van zijn handelen niet kan overzien (zoals bijvoorbeeld bij een waantoestand of floride psychose). Er zijn geen actuele dreiging van zelfdoding of recent ondernomen pogingen tot zelfdoding beschreven. Er is geen reden om aan te nemen dat er een toestand ontstaat van verregaand verlies van zelfredzaamheid dan wel onvermogen tot het uitvoeren van zelfzorg als gevolg van fysiek of ernstig psychiatrisch lijden. Eiser kan reizen maar wel acht de BMA-arts medisch reisvoorwaarden noodzakelijk. Zo wordt geadviseerd een psychiatrisch verpleegkundige te laten meereizen omdat eiser bij gedwongen uitzetting door het bestaan van PTSS minder goed kan omgegaan met de spanningsklachten die een dergelijke reis kunnen oproepen. Hierdoor kunnen de medereizigers onnodig geconfronteerd worden met onrust. Voorts wordt aanbevolen dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt en om de medicatie te continueren tijdens de reis en voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen.
1.3.
Bij het primaire besluit van 6 september 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar het advies van het BMA van 1 september 2022.
1.4.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.5.
Op 25 november 2022 heeft het BMA een aanvullend advies uitgebracht naar aanleiding van in bezwaar overgelegde medische stukken. In dit advies wordt door de BMA-arts aangegeven dat er geen reden is om een medische noodsituatie op korte termijn bij het staken van de behandeling te verwachten en dat het advies met betrekking tot begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige ongewijzigd blijft. Wel is uit zorgvuldigheidsoverwegingen als nieuwe voorwaarde genoemd dat ter plaatse een beoordeling door een arts of psychiater plaatsvindt in verband met mogelijke psychiatrische decompensatie door gedwongen uitzetting.
1.6.
Op 6 februari 2023 heeft er een hoorzitting met eiser plaatsgevonden.
1.7.
Op 17 maart 2023 heeft het BMA opnieuw aanvullend geadviseerd. In dit aanvullende advies komt het BMA nogmaals tot de conclusie dat het advies gehandhaafd kan blijven. De brandstichting is een bekend gegeven maar ook nu wordt niet gelezen dat er een dwangopname is gevolgd of anderszins een dwangactie is ondernomen om de dood (zelfdoding) te voorkomen. Ten aanzien van de gevolgen van het staken van de behandeling wordt evenmin nieuwe informatie overgelegd. Uit onderzoek is gebleken dat bij uitzetting een psychiater ter plekke aanwezig kan zijn om adequate acties te ondernemen of behandeling in te zetten om een poging tot zelfdoding te voorkomen mocht dit de uitkomst zijn van het gedwongen uitzetten. Ten slotte wordt opgemerkt dat de BMA-arts niet alle niet-medische factoren kan overzien en bij haar beoordeling kan betrekken.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en heeft de staatssecretaris de afwijzing onder verwijzing naar het BMA-advies van 1 september 2022 en de aanvullende adviezen van 25 november 2022 en 17 maart 2023 gehandhaafd.
3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. In zijn gronden heeft eiser allereerst aangevoerd dat de staatssecretaris een te beperkte invulling hanteert van het begrip ‘medische noodsituatie op korte termijn’. Bij de beoordeling is ten onrechte niet de vraag betrokken of bij het staken van de behandeling sprake zal zijn van ernstige lichamelijke en psychische schade. In het verleden is er diverse malen sprake geweest van crisissituaties die toen door de crisisdienst en aansluitende behandeling met medicatie zijn opgelost. Het BMA heeft niet uitgelegd en inzichtelijk gemaakt hoe deze situaties zouden zijn opgelost zonder deze behandeling. Tevens voert eiser aan dat de conclusie van het BMA dat hij zelfredzaam is niet wordt onderbouwd door de informatie van zijn behandelaars die het tegenovergestelde beweren. Daarnaast gaat de staatssecretaris ten onrechte voorbij aan de verklaring van GGZ Drenthe van 14 februari 2023. Hieruit blijkt eveneens dat er bij eiser sprake is van risico op suïcide en dat er crisissituaties hebben plaatsgevonden. Dit maakt eveneens dat er getwijfeld moet worden aan de conclusie van het BMA. Ook de omstandigheid dat het BMA adviseert om een psychiatrisch verpleegkundige mee te laten reizen wijst erop dat het BMA inschat dat er sprake kan zijn van een medische noodsituatie op korte termijn die direct ingrijpen noodzakelijk maakt. Voorts is de staatssecretaris in het bestreden besluit te onrechte niet ingegaan op hetgeen in bezwaar is aangevoerd ten aanzien van de overdracht ter plekke. Er is weliswaar gekeken of er een psychiater aanwezig is die eiser kan beoordelen na aankomst, maar niet of er voldoende behandelmogelijkheden zijn als de psychiater tot het oordeel komt dat behandeling noodzakelijk is. Voorst kan het terugkeerbesluit niet in stand blijven omdat het op grond van de Terugkeerrichtlijn niet mogelijk is een terugkeerbesluit te nemen op het moment dat het nog niet duidelijk is wat de gevolgen zijn van de uitzetting terwijl er in casu geen duidelijkheid bestaat of er sprake zal zijn van een schending van de in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest) gewaarborgde rechten. Voorts stelt eiser dat er sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het BMA gaat ten onrechte voorbij aan de zelfmoordpogingen en crisissituaties die hebben plaatsgevonden omdat die niet goed gedocumenteerd zouden zijn. Eiser kan slechts verklaringen van behandelaars en instanties overleggen maar de behandelaars mogen geen geneeskundige verklaringen afgegeven terwijl het BMA de verklaringen van instanties niet meeneemt en eiser de financiële middelen niet heeft om een onafhankelijke arts in te huren. Eiser verkeert in bewijsnood. Dit wreekt zich in casu omdat, zoals in bezwaar is aangegeven, het BMA van mening is dat de poging tot zelfverbranding onvoldoende is omschreven, terwijl de behandelaars niet meer informatie verschaffen. In plaats van te besluiten dit incident daarom buiten beschouwing te laten, had het BMA contact moeten zoeken met de behandelaars of expertise moeten inwinnen bij een deskundige zoals het protocol voorschrijft. Voorts verzoekt eiser de rechtbank, mochten de staatssecretaris en het BMA niet overgaan tot het inschakelen van een deskundige, een deskundige te benoemen zodat sprake is van ‘equality of arms’, waarbij eiser verwijst naar het arrest Korosec tegen Slovenië. [1]
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank dient te beoordelen of de staatssecretaris af mocht gaan op het BMA-advies. De rechtbank overweegt dat het BMA-advies volgens vaste rechtspraak van de Afdeling een deskundigenbericht aan de staatssecretaris is. [2] Indien de staatssecretaris een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient de staatssecretaris zich ervan te vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag de staatssecretaris bij de beoordeling van een aanvraag van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het BMA-advies van 1 september 2022 en de aanvullende adviezen van 25 november 2022 en 17 maart 2023 naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent zijn. Daartoe acht de rechtbank van belang dat het BMA de door eiser overgelegde medische informatie heeft betrokken in het advies. Het BMA is op basis van de informatie tot de conclusie gekomen dat het uitblijven van de behandeling niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, omdat er geen sprake is van ziektebeelden welke levensbedreigend van aard zijn. Er zijn geen actuele dreiging van zelfdoding of recent ondernomen pogingen tot zelfdoding beschreven evenmin als gedwongen opnames.
4.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat in het bestreden besluit ten onrechte bij de beantwoording van de vraag of sprake zal zijn van ernstige lichamelijke en psychische schade indien de behandeling wordt gestaakt, voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat er in het verleden diverse malen sprake is geweest van crisissituaties die toen door de crisisdienst en aansluitende behandeling met medicatie zijn opgelost. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat ten aanzien van de brandstichting, de crisisinterventies en de detentie vanwege het incident met het mes geen medische informatie is overgelegd en dat evenmin uit de stukken blijkt dat er psychiatrische beoordelingen hebben plaatsgevonden, terwijl het aan eiser is om de voor de beoordeling noodzakelijke informatie te overleggen. De staatssecretaris heeft dan ook de conclusie mogen trekken dat deze incidenten niet het gevolg zijn geweest van ernstige psychische ontregeling. Dat het BMA voorbij zou zijn gegaan aan de verklaring van GGZ Drenthe van 14 februari 2023 volgt de rechtbank niet nu deze verklaring is betrokken bij de opstelling van het aanvullend advies van het BMA van 17 maart 2023.
4.4.
Zoals overwogen mag de staatssecretaris bij de beoordeling van een aanvraag uitgaan van het BMA-advies tenzij er concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid. Een verschil van inzicht over de uit de medische gegevens te trekken conclusies betekent op zichzelf niet dat een BMA-advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redeneringen daarin niet begrijpelijk zijn en de getrokken conclusies daarop niet aansluiten. Het is aan de vreemdeling om de juistheid van de conclusies van het BMA te bestrijden door een contra-expertise te overleggen. [3] Hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van zijn zelfredzaamheid kan reeds hierom niet afdoen aan het bestreden besluit.
4.5.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser niet gevolgd kan worden in zijn standpunt dat in het bestreden besluit voorbij is gegaan aan hetgeen in bezwaar is aangevoerd ten aanzien van de overdracht op het vliegveld van Conakry. Het BMA heeft in haar advies van 25 november 2022 alsnog een fysieke overdracht aan een psychiater geadviseerd. In het advies wordt hierover opgemerkt dat:
“De aanwezigheid van psychiater werd uitgezocht en bleek aanwezig. Dit betekent concreet dat na de fysieke overdracht een specialist (psychiater) aanwezig is om adequate acties te ondernemen of behandeling in te zetten om een poging tot zelfdoding te voorkomen mocht dit de uitkomst zijn van het gedwongen uitzetten.”
Zoals uit deze tekst blijkt, houdt de inschakeling van een psychiater dus geen verband met een psychische ontregeling van eiser als wel met zijn reactie op de uitzetting zelf en kan daarom niet, zoals is aangevoerd, worden aangemerkt als een overdracht aan zijn toekomstige behandelaar. Er bestond voor het BMA dan ook geen aanleiding om na dit aanvullende advies alsnog onderzoek te doen naar de behandelmogelijkheden in Guinee.
4.6.
Met betrekking tot eisers verzoek aan de rechtbank om een deskundige te benoemen, wordt het volgende overwogen. De Afdeling leidt uit het arrest Korosec tegen Slovenië af dat een advies van een deskundige zorgvuldig tot stand moet zijn gekomen en inzichtelijk moet zijn. [4] Daarnaast volgt uit dit arrest dat het beginsel van ’equality of arms’ met zich brengt dat tussen partijen evenwicht moet bestaan met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen. In het kader van de vaststelling van eventuele bewijsnood is beslissend of de vreemdeling voldoende gelegenheid heeft gehad om in voldoende mate weerwoord te bieden aan het advies. De rechtbank constateert dat in casu de standpunten van partijen vooral verdeeld zijn over de beoordeling van de gestelde zelfmoordpogingen en crisissituaties, maar nu deze verdeeldheid zijn oorzaak vindt in de omstandigheid dat deze voorvallen niet zijn gedocumenteerd, ziet de rechtbank niet in hoe de benoeming van een deskundige alsnog een medische beoordeling mogelijk zou kunnen maken. Daarnaast constateert de rechtbank dat eiser diverse malen medische informatie van zijn behandelaars heeft overgelegd. Deze boden echter geen aanknopingspunten om te twijfelen aan het BMA-advies. Dit alles maakt dat er geen aanleiding bestaat om eiser compensatie te bieden door een deskundige te benoemen.
4.7.
Tot slot is eiser opgekomen tegen het terugkeerbesluit. De rechtbank overweegt dat voor zover eiser hiermee een beroep doet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 november 2022 [5] , uit dit arrest slechts volgt dat de staatssecretaris moet kijken of artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of artikel 4 van het Handvest een uitzettingsbeletsel vormt wanneer de staatssecretaris een terugkeerbesluit of een verwijderingsmaatregel uitvaardigt. In dit geval is aan eiser op 28 juni 2022 een terugkeerbesluit uitgevaardigd. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris alleen getoetst aan eisers aanvraag op grond van artikel 64 van de Vw 2000 en niet nogmaals een terugkeerbesluit opgelegd. De staatssecretaris hoefde dus niet ambtshalve te toetsen of het niet verlenen van uitstel van vertrek in strijd is met artikel 8 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond.
5.1.
Er bestaat geen aanleiding voor vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C.J. Lindeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het EHRM) van 8 oktober 2015 in de zaak Korosec tegen Slovenië (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212).
2.Zie bijvoorbeeld de Afdeling 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674.
3.Zie bijvoorbeeld de Afdeling 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1941.
4.Zie bijvoorbeeld de Afdeling 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674.
5.ECLI:EU:C:2022:913 ( beantwoording prejudiciële vragen) .