In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een Syrische jongvolwassene, eiseres, die de moeder is van de referent. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag op 18 augustus 2021 afgewezen, met als argument dat het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het familie- of gezinsleven tussen eiseres en referent. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard bij het bestreden besluit van 31 augustus 2022. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 13 januari 2023 is behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er tussen eiseres en referent een familie- en gezinsleven bestaat, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Echter, de rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft overwogen dat het belang van de Nederlandse staat, in het bijzonder het economisch belang, zwaarder weegt. Eiseres ontvangt geen inkomen en haar verblijf zou kosten met zich meebrengen voor de Nederlandse staat, terwijl referent een uitkering ontvangt en niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank heeft ook overwogen dat, hoewel er objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, Nederland niet het meest aangewezen land is voor het uitoefenen van dat gezinsleven.
De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat van referent, als jongvolwassene, mag worden verwacht dat hij zelfstandiger wordt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.