ECLI:NL:RBDHA:2023:1785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
NL22.26755
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser van Marokkaanse nationaliteit tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland op 8 december 2022 een verzoek om overname aan de Spaanse autoriteiten heeft gedaan, welke op 16 december 2022 is aanvaard.

De eiser voerde aan dat hij bij overname door Spanje verstoken zou zijn van opvang en voorzieningen, en dat hij een beroep deed op bescherming onder artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank overwoog dat verweerder, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, er in het algemeen van uit mag gaan dat Spanje zijn verdragsverplichtingen nakomt. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat er in Spanje sprake was van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen.

De rechtbank oordeelde dat de eiser niet kon aantonen dat hij een reëel risico liep op onmenselijke of vernederende behandeling in Spanje. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd bevestigd dat Spanje voldoet aan de vereisten van de Dublinverordening. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser kennelijk ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26755

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. Th.H. Meeuwis),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en gronden ingediend. Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL22.26756. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 8 december 2022 bij de Spaanse autoriteiten op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek op 16 december 2022 aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Eiser persisteert bij hetgeen hij heeft verklaard tijdens het aanmeldgehoor van 7 december 2022. Eiser meent dat er concrete aanwijzingen zijn dat hij bij overname door Spanje verstoken zal zijn van opvang en voorzieningen en niet in staat gesteld zal worden daartegen op te komen. Eiser doet een beroep op bescherming die artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) beoogt te bieden.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Spanje zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat in Spanje sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat hij een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie of artikel 3 van het EVRM. Eiser is daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De rechtbank stelt met verweerder vast dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraak van 8 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1481) heeft geoordeeld dat ten aanzien van Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 26 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1248) en 12 mei 2022 (ECLI:NL:RVSl2022:1394) bevestigd dat ten aanzien van Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In de uitspraak van 27 januari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:364) heeft de Afdeling overwogen dat het AIDA-rapport "Country Report: Spanje. 2021 Update" geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Spanje voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die al bij de hiervoor genoemde uitspraak van 8 juli 2021 is betrokken. Verweerder wijst er terecht op dat uit dit AIDA-rapport volgt dat het Spaanse Tribunal Superior de Justitia van Madrid in 2019 heeft geoordeeld dat alle Dublinterugkeerders tot de opvang toegelaten moeten worden. Dit heeft geleid tot instructies van het Ministerie van Arbeid, Migratie en Sociale Zekerheid dat Dublinclaimanten toegang tot de opvang moeten krijgen. Hieruit blijkt dat de Spaanse autoriteiten actie ondernemen naar aanleiding van klachten met betrekking tot het uitsluiten van Dublinterugkeerders van opvang en voorzieningen en dat zij hier niet onverschillig tegenover staan. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank daarom niet dat sprake is van structurele tekortkomingen in de opvang. Ook uit het persoonlijk relaas van eiser valt niet af te leiden dat de asielprocedure en de opvang van asielzoekers in Spanje niet aan de daaraan te stellen eiser voldoen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser niet uit eigen ervaring spreekt, nu hij in Spanje geen asielaanvraag heeft ingediend en niet van opvang heeft genoten. De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunten voor de conclusie dat er een reële vrees voor (indirect) refoulement is bij overdracht aan Spanje. Spanje garandeert met het claimakkoord dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen, met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de verschillende richtlijnen op het gebied van asielrecht. Bij voorkomende problemen met betrekking tot het verkrijgen van hulp, opvang, of anderszins, ligt het op de weg van eiser op daarover in Spanje te klagen bij de (hogere) autoriteiten of daartoe geëigende instanties.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de door eiser in beroep aangevoerde omstandigheden in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag aan zich te trekken.
6. Het beroep is kennelijk ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.