ECLI:NL:RBDHA:2023:17860

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
NL22.12077
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de toepassing van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 november 2023 uitspraak gedaan in het verzet van een opposant tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De opposant, die stelt een onderdaan van Rusland te zijn, betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne op hem van toepassing heeft geacht. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken het beroep van de opposant niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft nu geoordeeld dat het verzet gegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het beroep wegens niet-tijdig beslissen prematuur is ingediend. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van 21 maart 2023 vervallen verklaard en het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond voordat de aangevallen uitspraak werd gedaan. De rechtbank heeft ook overwogen dat de opposant mogelijk zowel de Russische als de Oekraïense nationaliteit heeft, wat complicaties met zich meebrengt voor de toepassing van de Richtlijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris niet eenduidig heeft aangetoond dat de opposant onder de Richtlijn valt, en heeft daarom het verzet gegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12077 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], opposant
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Tadema).

Procesverloop

Bij brief van 4 mei 2022 heeft opposant de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Opposant heeft vervolgens op 27 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij uitspraak van 21 maart 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
In een uitspraak van 20 juni 2023 heeft de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden.
In een uitspraak van 28 juni 2023 heeft de rechtbank de uitspraak van 20 juni 2023 vervallen verklaard omdat sprake is van een kennelijke ernstige fout, die niet aan partijen is toe te rekenen.
De rechtbank heeft het verzet op 19 oktober 2023 op zitting behandeld. Opposant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de staatssecretaris is verschenen: K. Jansen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de ingebrekestelling van 4 mei 2022 prematuur is ingediend, omdat op dat moment de wettelijke beslistermijn nog niet was verstreken.
De reden daarvoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat er voor Oekraïne, waar opposant verbleef voordat hij naar Nederland kwam, een besluit- en vertrekmoratorium is ingesteld en dat niet is gebleken dat dit niet op opposant van toepassing is. Daarnaast heeft de staatssecretaris bij brief van 14 oktober 2022 aan opposant laten weten dat hij onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne (2001/55 EG, hierna: de Richtlijn) valt. Opposant heeft verblijfsrecht in Nederland gekregen tot het einde van de duur van de Richtlijn. De geldigheidsduur van de Richtlijn is inmiddels verlengd tot 4 maart 2024. De beslistermijn van de asielaanvraag van opposant loopt aldus nog tot en met deze datum.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Het verzet is tijdig ingesteld.
4. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 maart 2023 aan dat de Richtlijn op hem als Russisch onderdaan niet van toepassing is. Opposant betoogt dat hij ten onrechte is aangemerkt als Oekraïner. Omdat opposant in juli 2020 een asielaanvraag heeft gedaan, waarop nog niet is beslist, zal het tijdsverloop door het uitstellen van de beslistermijn mogelijk nadelig uitpakken doordat bewijs c.q. informatie verdampt hetgeen van belang kan zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag, zodat opposant naar zijn mening een belang heeft bij de behandeling van zijn beroep.
5. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het beroep wegens niet-tijdig beslissen prematuur is ingediend.
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier niet eenduidig kan worden vastgesteld welke nationaliteit(en) opposant heeft. Uit het verslag nader gehoor van 9 maart 2022 (p.4 en 5) blijkt dat opposant naast de Russische ook de Oekraïense nationaliteit heeft. In het aanmeldgehoor van zijn vorige asielprocedure op 17 juli 2018 heeft opposant eveneens verklaard dat hij naast een Russisch paspoort ook een Oekraïens paspoort heeft, maar dat hij zijn Oekraïense paspoort in zijn appartement in Lugansk heeft achtergelaten (p.4).
In het voornemen van 11 april 2019 staat vermeld dat het Oekraïense paspoort in 2016 is verlopen (p. 3). Verderop in dat voornemen staat vermeld dat opposant aangeeft niet via presidentieel decreet afstand te hebben genomen van zijn burgerschap. Op grond van artikel 20 Staatsburgerschapswet is dat wel vereist. Daarom gelden volgens de staatssecretaris voor opposant alle rechten en plichten die aan het Oekraïense staatsburgerschap verbonden zijn. Opposant bestrijdt deze conclusie en betoogt dat hij enkel onderdaan van Rusland is en niet van Oekraïne.
6. Alles overziend is naar het oordeel van de rechtbank niet eenduidig vast te stellen of de staatssecretaris terecht tot de conclusie is gekomen dat opposant onder de Richtlijn valt. Gelet hierop is door de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep wegens niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat de ingebrekestelling prematuur zou zijn ingediend.
7. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 21 maart 2023 vervalt en de rechtbank overeenkomstig artikel 8:55, negende lid van de Awb het onderzoek hervat in de stand waarin zich dat bevond voordat de aangevallen uitspraak werd gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.