ECLI:NL:RBDHA:2023:18068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
NL23.24648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Egyptische koptisch christen wegens kennelijk ongegrond verklaarde vrees voor discriminatie en militaire dienstplicht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Egyptische koptisch christen, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 12 april 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 25 augustus 2023 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 4 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk. Eiser stelt dat hij in Egypte gediscrimineerd en onderdrukt wordt vanwege zijn geloofsovertuiging en dat hij getuige is geweest van een aanslag op christenen. Hij vreest dat hij bij terugkeer naar Egypte de militaire dienstplicht moet vervullen en dat hij daarbij betrokken kan raken bij oorlogsmisdrijven.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Egypte te vrezen heeft voor ernstige schade op basis van zijn geloofsovertuiging. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat hij zo ernstig is beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij niet kan functioneren in de maatschappij. Bovendien is niet gebleken dat hij bij terugkeer een verhoogd risico loopt ten opzichte van andere koptisch christenen. De rechtbank oordeelt ook dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij de militaire dienstplicht betrokken zal worden bij mensenrechtenschendingen.

De rechtbank wijst het beroep van eiser af en veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is op 1 november 2023 bekendgemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.24648
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. J. Vreijsen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Egyptische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998. Hij heeft op 12 april 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 25 augustus 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, E.M.A. Abd-Ellatif als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vraag of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond heeft mogen verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij koptisch christen is en dat hij in Egypte gediscrimineerd en onderdrukt is vanwege zijn geloofsovertuiging. Eiser is getuige geweest van een aanslag op christenen bij een klooster en heeft een klap gekregen van een officier in burger tijdens invallen in huizen van christelijke buren. Verder heeft eiser bij zijn illegale uitreis uit Egypte problemen ondervonden, waarbij hij twee keer is opgepakt.
Tot slot vreest eiser dat hij bij terugkeer naar Egypte de militaire dienstplicht zal moeten vervullen. Eiser wil geen wapen dragen, wil niet worden ingezet bij het conflict in de Sinaï en vreest bij weigering van de dienstplicht voor een gevangenisstraf.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • christelijke geloofsovertuiging;
  • getuige van aanslag bij [klooster] klooster;
  • klap gekregen door officier in burger;
  • problemen in verband met illegale uitreis;
  • ontlopen militaire dienstplicht.
6. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat alle relevante elementen geloofwaardig zijn, maar dat de vrees van eiser over wat hem bij terugkeer naar Egypte te wachten staat in verband hiermee niet aannemelijk is. De staatssecretaris concludeert daarom dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.
Het oordeel van de rechtbank

Over eisers vrees in verband met zijn geloofsovertuiging

7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris de omstandigheid dat hij in Egypte heeft gewerkt op onjuiste wijze in de beoordeling heeft betrokken. Eiser heeft kinderarbeid moeten verrichten en heeft daardoor niet of nauwelijks naar school kunnen gaan. De economische achterstelling die eiser heeft ervaren, moet niet op zichzelf worden bezien maar is het gevolg van de discriminatie jegens eiser als koptisch christen. Eiser voert verder aan dat de aanslag bij het klooster was gericht op de koptische gemeenschap als geheel en dus ook op hem. Eiser doet hierbij een beroep op het beleid van de staatssecretaris over eerdere confrontaties met wandaden.1 Eiser heeft een traumatische ervaring naar aanleiding van de aanslag, die is veroorzaakt door groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen en waartegen de overheid niet in staat of willens is om bescherming te bieden. De door eiser ondervonden discriminatie door moslims moet mede worden toegerekend aan de Egyptische overheid omdat zij geen bescherming kunnen of willen bieden aan koptisch christenen. Eiser kan dus geen bescherming krijgen van de overheid.
8. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat koptisch christenen in Egypte geen kwetsbare minderheidsgroep of risicogroep zijn. Dit betekent dat eiser aannemelijk moet maken dat hij te vrezen heeft op grond van zijn individuele situatie. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank het standpunt mogen innemen dat eiser daarin niet is geslaagd. De rechtbank legt dat hierna uit.
8.1.
De staatssecretaris heeft op grond van de verklaringen van eiser mogen concluderen dat niet is gebleken dat hij zo ernstig is beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Uit eisers verklaringen, in samenhang bezien, is namelijk niet gebleken dat hij wegens zijn
1 Paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
geloofsovertuiging is uitgesloten of ernstig is beperkt in zijn toegang tot medische zorg, onderwijs, het verrichten van werkzaamheden en het praktiseren van zijn geloof. Anders dan eiser in beroep naar voren heeft gebracht, blijkt uit zijn verklaringen niet dat hij niet naar school heeft kunnen gaan en evenmin dat hij in zijn toegang tot onderwijs beperkt is geweest als rechtstreeks gevolg van discriminatie op grond van zijn geloofsovertuiging. Uit de verklaringen van eiser blijkt namelijk dat hij de vierde klas van de basisschool heeft afgerond en dat hij vanaf zijn 9e levensjaar heeft gewerkt omdat zijn gezin straatarm was.
De stelling van eiser dat hij vanaf jonge leeftijd heeft moeten werken omdat hij en zijn gezin zich
vanwegehun geloofsovertuiging in een armoedige situatie bevonden, is onvoldoende onderbouwd en kan daarom niet worden gevolgd.
8.2.
De staatssecretaris heeft zich verder op het standpunt mogen stellen dat, hoewel het te betreuren valt dat eiser getuige is geweest van de aanslag bij het klooster, dit niet maakt dat hij bij terugkeer naar Egypte een verhoogde kans heeft ten opzichte van andere koptisch christenen om slachtoffer te worden van een aanslag of anders te worden behandeld dan andere koptisch christenen. Eiser kan zich in verband met de aanslag eveneens niet met succes beroepen op het beleid van de staatssecretaris over eerdere confrontaties met wandaden. Er is namelijk niet gebleken dat de slachtoffers van de aanslag waarvan eiser getuige was, naaste familieleden, huisgenoten, vrienden of andere nauwe verwanten van eiser zijn. Dit is wel eén van de cumulatieve vereisten die gelden op grond van het beleid. Nu eiser al daarom niet voldoet aan de voorwaarden van het beleid, en de staatssecretaris op basis van het bovenstaande het standpunt heeft mogen innemen dat eisers vrees bij terugkeer in verband met zijn geloofsovertuiging niet aannemelijk is, laat de rechtbank de vraag of de Egyptische overheid in staat en bereid is om bescherming te bieden - hetgeen tevens één van de cumulatieve voorwaarden is van het beleid - in het midden.

Over eisers vrees in verband met de militaire dienstplicht

Vrees voor deelname aan oorlogsmisdrijven tijdens dienstplicht
9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris in het bestreden besluit ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zelf zal worden ingezet bij het plegen van mensenrechtenschendingen. Van eiser kan niet worden verwacht dat hij dit aannemelijk maakt. Hij heeft namelijk geen invloed op waar hij in het leger zal worden ingezet. Het enkele feit dat het Egyptische leger mensenrechten schendt is voldoende om de dienstplicht te weigeren. Eiser verwijst verder naar enkele passages uit het Algemeen Ambtsbericht Egypte 2021 (AA 2021). Hieruit volgt volgens eiser dat juist ongeschoolde, analfabete mannen in de Sinaï worden ingezet. De kans dat eiser daar net als zijn broer zal worden ingezet, is daarom zeer reëel.
10. De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris in zijn beleid2 heeft neergelegd wanneer een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel in verband met dienstweigering of desertie. Allereerst wordt getoetst of sprake is van dienstweigering of desertie wegens vrees voor deelname aan oorlogsmisdrijven. In het kader van deze toets moet worden voldaan aan drie cumulatieve voorwaarden. Eén van die voorwaarden is dat de vreemdeling moet behoren tot het militaire personeel, althans dat de vreemdeling aannemelijk moet maken dat hij een functie en taken had of deze zou moeten vervullen waardoor hij direct deelneemt aan oorlogsmisdrijven of onontbeerlijke ondersteuning zou
2 Paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
moeten bieden aan de voorbereiding of uitvoering van deze oorlogsmisdrijven. Anders dan eiser heeft gesteld, ligt het dus wel op zijn weg om aannemelijk te maken dat hij zal worden ingezet bij het plegen van mensenrechtenschendingen of het bieden van ondersteuning hieraan.
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatsecretaris zich in het bestreden besluit en met zijn toelichting in het verweerschrift niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser hierin niet is geslaagd. In het AA 2021 staat op pagina 30, voor zover relevant:
“Een dienstplichtige kan in een van de verschillende onderdelen van het Egyptische leger of de politie worden geplaatst. Dienstplichtigen die niet geselecteerd worden voor een van de onderdelen van het leger dienen hun dienstplicht te vervullen in de centrale veiligheidsstrijdkrachten (ministerie van Binnenlandse Zaken en de politie) voor een periode van twee jaar en negen maanden. Het gaat hierbij meestal om ongeschoolde (analfabete) mannen.
(…)
“Sinds 2011 zijn de Egyptische strijdkrachten, politie en andere veiligheidstroepen actief betrokken bij operaties tegen opstandelingen en terrorismebestrijding in de provincie Noord-Sinaï. Militaire operaties vonden plaats tegen verschillende militante groeperingen, in het bijzonder IS. Vanaf begin 2020 had Egypte naar verluidt meer dan 40.000 troepen plus duizenden politie- en ander veiligheidspersoneel ingezet in de Sinaï voor interne veiligheidstaken.”
10.2.
Uit deze passages kan naar het oordeel van de rechtbank worden opgemaakt dat dienstplichtigen die niet worden geselecteerd voor het leger, maar die in de centrale veiligheidsstrijdkrachten (Binnenlandse Zaken en politie) worden ingezet, meestal ongeschoolde, analfabete mannen zijn. Voor zover dit betekent dat eiser een vergrote kans loopt om binnen de centrale veiligheidsstrijdkrachten te worden ingedeeld, heeft de staatssecretaris niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiser hiermee nog niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ook in de Sinaï zal worden ingezet. De omstandigheid dat ‘duizenden politie- en ander veiligheidspersoneel’ in de Sinaï worden ingezet, is daarvoor onvoldoende. De omvang van deze groep is onduidelijk, terwijl aannemelijk is dat de centrale veiligheidsstrijdkracht en de politie veel groter zijn dan de ‘duizenden’ die in de Sinaï worden ingezet.
10.3.
Daarnaast heeft de staatssecretaris - overeenkomstig zijn beleid - de schaal waarop oorlogsmisdrijven worden begaan betrokken bij de beoordeling van de vraag of het aannemelijk is dat eiser zich daaraan schuldig zal moeten maken. De staatssecretaris heeft erop mogen wijzen dat uit het AA 2021, pagina 23, blijkt dat tussen 2014 en 2019 vijftig willekeurige arrestaties zijn gedocumenteerd en twintig buitenrechtelijke executies van inwoners van de Sinaï zijn gedocumenteerd. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat, hoewel deze mensenrechtenschendingen reden zijn tot zorg, niet is gebleken dat de omvang zodanig is dat aannemelijk is dat, indien eiser in de Sinaï zou worden ingezet, hij zich schuldig zou moeten maken aan het begaan van of het ondersteuning bieden aan oorlogsmisdrijven. De staatssecretaris heeft daarbij ook relevant mogen vinden dat het aantal gevechten in de Sinaï de afgelopen jaren aanzienlijk is afgenomen.3
Vrees voor onevenredige of discriminatoire bestraffing wegens dienstweigering
11. Eiser voert aan dat hij in de zienswijze heeft verwezen naar een rapport waaruit blijkt dat religieuze minderheden harder worden gestraft bij dienstweigering. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit niet ontkend dat dit het geval is. Eiser verwijst verder naar het AA 2021. Hierin staat volgens eiser onder meer dat dienstplichtigen gedwongen worden om hun meerderen om te kopen om mishandeling te voorkomen en dat in Egyptische gevangenissen nog steeds wordt gemarteld en mishandeld.
12. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn zienswijze heeft aangevoerd dat hij als christen harder gestraft zal worden voor het weigeren van de dienstplicht dan moslims. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verwezen naar de ‘Country Policy and Information Note Egypt: Military Service’ van het UK Home Office van oktober 2022. De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het rapport stelt dat religieuze minderheden bij dienstweigering harder worden gestraft maar dat dit op zichzelf bezien niet betekent dat sprake is van vluchtelingschap of een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Uit het besluit blijkt namelijk niet welke waarde de staatssecretaris toekent aan de door eiser aangehaalde informatie. De rechtbank ziet vervolgens wel aanleiding om het motiveringsgebrek te passeren, omdat aannemelijk is dat eiser daardoor niet in zijn belangen is geschaad. In zijn verweerschrift en ter zitting heeft de staatssecretaris het standpunt ingenomen dat er slechts beperkte waarde aan de informatie kan worden toegekend, omdat het een uitspraak betreft van één individu, zijnde een vertegenwoordiger van een belangengroepering die tot doel heeft om de dienstplicht af te schaffen. Met de verwijzing naar deze enkele bron heeft eiser volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat hij als christen vanwege het weigeren van de dienstplicht discriminatoir zal worden bestraft of behandeld. De rechtbank kan dit standpunt van de staatssecretaris volgen.
12.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris het standpunt heeft mogen innemen dat eiser evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege het weigeren van de dienstplicht te vrezen heeft voor onevenredige bestraffing. Uit het AA 2021, pagina 33, blijkt namelijk dat het niet vervullen van de dienstplicht kan leiden tot een geldboete of een gevangenisstraf van maximaal twee jaar en dat volgens een bron in de praktijk een geldboete de gangbare straf is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij te vrezen heeft voor detentie en bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat bij hem sprake zal zijn van een onevenredige bestraffing. De verwijzing van eiser naar de passage in het AA 2021 over detentieomstandigheden kan hem daarom niet helpen. Ook de verwijzing naar de passage over de omstandigheden tijdens de militaire dienstplicht kan eiser niet helpen, omdat dit geen betrekking heeft op dienstweigering of desertie.
Ernstige gewetensbezwaren vanwege godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging
13. Eiser voert aan dat hij onoverkomelijke bezwaren heeft tegen het vervullen van de militaire dienstplicht vanwege zijn diepgewortelde geloofsovertuiging. Tijdens het gehoor zijn hem slechts standaardvragen gesteld over zijn bezwaren en is niet of onvoldoende aangesloten bij zijn referentiekader. Ook bij de beoordeling van eisers verklaringen heeft de staatssecretaris onvoldoende rekening gehouden met zijn referentiekader.
14. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser over zijn gewetensbezwaren heeft aangevoerd, niet kan leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit niet klopt. Op grond van het beleid van de staatssecretaris kan een vreemdeling in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel - kort gezegd - op grond van ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege een diepgewortelde overtuiging. Het bestaan van gewetensbezwaren is echter niet genoeg. Op grond van het beleid dient bovendien sprake te zijn van een reële kans dat het niet vervullen van de dienstplicht leidt tot oplegging van een onevenredige zware (straf)maatregel of tot oplegging van een samenstel van verschillende maatregelen, die in samenhang kunnen worden aangemerkt als een onevenredige bestraffing. Uit rechtsoverwegingen 12 en 12.1 blijkt al dat niet aannemelijk is dat eiser bij weigering van de dienstplicht te vrezen heeft voor onevenredige bestraffing.

Conclusie en gevolgen

15. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
16. Gelet op het in rechtsoverweging 12 geconstateerde motiveringsgebrek, ziet de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 november 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.