ECLI:NL:RBDHA:2023:18119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
NL23.20131
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een Palestijnse vluchteling met internationale bescherming in België

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 17 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, een Palestijnse vluchteling, had op 1 april 2023 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris op 11 juni 2023 niet-ontvankelijk werd verklaard. De staatssecretaris stelde dat eiser internationale bescherming geniet in België, waar hij sinds 12 februari 2018 een verblijfsvergunning heeft. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag niet-ontvankelijk is, omdat eiser in België internationale bescherming geniet.

De rechtbank overweegt dat indien een vreemdeling in een andere EU-lidstaat internationale bescherming geniet, de asielaanvraag in Nederland niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Eiser betwist dat hij internationale bescherming in België geniet en stelt dat hij nooit in België is geweest. De rechtbank concludeert echter dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn verblijfsrecht in België niet meer bestaat. De staatssecretaris heeft op basis van Eurodac-gegevens een terugnameverzoek ingediend bij België, dat heeft bevestigd dat eiser internationale bescherming geniet.

Daarnaast betoogt eiser dat de staatssecretaris niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat België in het verleden geen oog heeft gehad voor mensenrechten. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt, omdat eiser zijn stelling niet heeft onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20131

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 11 juni 2023, waarin de staatsecretaris de asielaanvraag van eiser van 1 april 2023 niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij in België internationale bescherming geniet.
1.1.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk mocht verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. [2] Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Indien een vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard. [3] Daarvoor is vereist dat een vreemdeling in die lidstaat overeenkomstig de beginselen, genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), zal worden behandeld. Een van deze beginselen is dat geen risico bestaat op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [4] De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat uit de, van de België autoriteiten verkregen informatie, blijkt dat eiser in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning sinds 12 februari 2018.
In deze procedure is betwist dat er internationale bescherming in België is en dat voor België kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Mag de staatssecretaris ervan uitgaan dat eiser internationale bescherming geniet in België?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris er ten onrechte vanuit gaat dat hij internationale bescherming geniet in België. Zo stelt eiser allereerst dat hij nooit in België is geweest en in België ook geen asielaanvraag heeft ingediend. Daarbij stelt eiser dat het praktisch onmogelijk is om aan te tonen dat je ergens niet bent geweest. De staatssecretaris had daarom, ondanks de gegevens van eiser in het Eurodac-systeem, nader onderzoek moeten doen naar de asielstatus van eiser in België. Eiser stelt verder dat, zelfs als hij wel een asielstatus in België zou hebben verkregen, deze status inmiddels niet meer (rechts)geldig is nu inmiddels 5 jaren zijn verstreken. Het standpunt van de staatssecretaris dat de Belgische autoriteiten eiser in dat geval zouden moeten terugnemen naar aanleiding van het terugnameverzoek, [5] doet daar volgens eiser niet aan af. Daarmee staat namelijk nog steeds niet vast dat de vergunning is verlopen of dat verlenging tijdig is aangevraagd, zodat er vanuit moet worden gegaan dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in België.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser internationale bescherming in België geniet. Op basis van Eurodac-gegevens heeft de staatssecretaris bij België een terugnameverzoek ingediend met een foto en vingerafdrukken van eiser. Dit verzoek heeft België op 7 juni 2023 geweigerd met de mededeling dat eiser internationale bescherming geniet in België vanaf 12 februari 2018. Uit vaste rechtspraak volgt dat het dan aan eiser is om aannemelijk te maken dat zijn verblijfsrecht niet meer bestaat. Met de enkele stelling dat hij geen rechtsgeldige status in België heeft, is eiser hier niet in geslaagd. Zeker gelet op het feit dat het gaat om recente informatie afkomstig van de Belgische autoriteiten. Daar komt bij dat de aan hem in België verleende beschermingsstatus niet met enkel het verlopen van zijn verblijfstitel vervalt. Die eindigt pas na een besluit tot intrekking of beëindiging van de beschermingsstatus en aan zo’n besluit gaat altijd een individuele beoordeling vooraf. [6] Niet gebleken is dat de Belgische autoriteiten in eisers geval zo’n besluit hebben genomen.
Mag de staatssecretaris voor België uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris voor België niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser voert daartoe aan dat België in het verleden heeft laten blijken geen oog te hebben voor mensenrechten, terwijl hij een Palestijnse vluchteling is. Verder erkent eiser België ook niet als rechtsmacht vanwege de rol die België in het verleden heeft gespeeld. Eiser heeft voor het overige verzocht hetgeen in de zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat voor België mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris is zowel in het voornemen als in het bestreden besluit al ingegaan op de stelling van eiser dat België in het verleden heeft laten blijken geen oog te hebben voor mensenrechten terwijl eiser een Palestijnse vluchteling is. Eiser heeft zijn stelling in beroep niet nader onderbouwd en heeft ook niet uitgelegd waarom het standpunt van de staatssecretaris onjuist is. Voor zover eiser België niet als rechtsmacht erkent wordt overwogen dat eiser deze stelling niet heeft geconcretiseerd of onderbouwd en daarmee niet heeft uitgelegd waarom dit reden is om voor België niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk mocht verklaren. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van E.J. Iflé, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dit mogelijk.
2.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3.Dat staat in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Dat staat in artikel 3.106a, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000.
5.Dat is genomen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening.
6.Zie ABRvS 9 mei 2017 ECLI:NL:RVS:2017:1253 r.o. 5.1.1-5.1.2 en ABRvS 16 augustus 2022 ECLI:NL:RVS:2022:2369, r.o. 3.1.