6.1De rechtbank stelt vast dat in eisers geval artikel 3.86 van het Vb van toepassing is, zoals dat gold vanaf 1 juli 2012. Eiser is namelijk veroordeeld wegens misdrijven waarbij de pleegdatum na 1 juli 2012 ligt. Omdat eiser vaker dan de norm van drie keer onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf, wordt hij als een veelpleger gezien. Om deze reden heeft verweerder aan het vijfde lid van artikel 3.86 van het Vb getoetst. Uit dit lid volgt dat bij een verblijfsduur van ten minste vijftien jaar er een norm wordt gehanteerd van een onherroepelijke gevangenisstraf van veertien maanden. Eiser overschrijdt met de aan hem in totaal 37 maanden onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf deze norm ruimschoots. De rechtbank gaat niet mee in de stelling van eiser dat moet meewegen dat hij relatief licht is gestraft ten opzichte van de maximale strafbepalingen, nog los van de vraag of de conclusie van eiser juist is. De rechtbank concludeert dat verweerder de glijdende schaal van artikel 3.86 van het Vb goed heeft toegepast. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder artikel 3.86, tiende lid van het Vb juist uitgelegd?
7. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het toepassen van het tiende lid van artikel 3.86 lid van het Vb. Uit dit artikel volgt dat sprake is van een uitzonderingsgrond om het verblijfsrecht in te trekken of af te wijzen bij een verblijfsduur van tien jaren, tenzij er sprake is van a) een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht of b) een misdrijf uit de Opiumwet waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld. Eiser is, zoals verweerder terecht stelt, veroordeeld voor het plegen van misdrijven die vallen onder beide categorieën, waardoor eiser zich niet op de uitzondering van artikel 3.86, tiende lid van het Vb kan beroepen. Eiser is namelijk veroordeeld vanwege het seksueel binnendringen van een persoon die in staat van verminderd bewustzijn/lichamelijke onmacht verkeert en voor elf veroordelingen voor een misdrijf uit de Opiumwet waarop een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Was verweerder gebonden aan Recommendation (2000)15?
8. Eisers stelling dat verweerder de Recommendation (2000)15, welke volgens eiser nog relevant is door de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) Üner tegen Nederlanden Gablishvili tegen Ruslandin de beoordeling had moeten betrekken, volgt de rechtbank niet. Recommendation (2000)15 is niet juridisch bindend. Het zijn aanbevelingen van het Comité van Ministers van de Raad van Europa die dienen tot uniforme toepassing van het recht door de betrokken lidstaten. Daarom kan eisers beroep op deze bepalingen hem niet baten. Daar komt bij dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende heeft gemotiveerd dat uit de voornoemde arresten van het EHRM niet volgt dat er een absoluut recht bestaat dat ertoe leidt dat eiser niet kan worden uitgezet. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
Waarschuwing intrekking verblijfsrecht
9. Eiser voert aan dat hij geen waarschuwing heeft gehad dat het voortduren van strafbaar gedrag gevolgen kan hebben voor het verdere rechtmatig verblijf en dat dit niet kenbaar in de belangenafweging is meegewogen. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Eiser heeft na het ontvangen van verweerders voornemen om zijn verblijfsrecht te beëindigen vanwege het plegen van strafbare feiten nog een strafbaar feit gepleegd en hiervoor is eiser ook veroordeeld. Eisers stelling dat hij niet gewaarschuwd is over wat de gevolgen hiervan zijn, is daarmee feitelijk onjuist. Overigens merkt de rechtbank ten overvloede nog op dat verweerder zich hierbij niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser een eigen verantwoordelijkheid heeft om het opnieuw plegen van strafbare feiten te voorkomen. De strafrechter heeft eiser overigens ook opgedragen om zich te laten behandelen voor zijn verslavingen. Het opleggen van voorwaardelijke straffen door de strafrechter heeft eiser ook als waarschuwing kunnen zien. Eiser is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gewaarschuwd door verweerder. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder een volledige belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRMgemaakt?
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle belangen in het bestreden besluit en het aanvullend besluit kenbaar heeft afgewogen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM in het nadeel van eiser is uitgevallen. De verklaringen van eisers meerderjarige zoon en dochter op zitting dat zij na lange tijd het contact hersteld hebben met eiser en sinds zes maanden regelmatig bellen met hem, maakt die weging niet anders. Bellen kan immers ook vanuit Marokko. Verder heeft verweerder niet ten onrechte gesteld, gelet ook op de informatie ter zitting van de aanwezige zoon en dochter, dat niet is gebleken dat eiser en zijn meerderjarige kinderen een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie hebben. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.