ECLI:NL:RBDHA:2023:18221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 6346
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van NOW-2 tegemoetkoming en de gevolgen van termijnoverschrijding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 november 2023, met zaaknummer AWB - 22 _ 6346, wordt het beroep van Kopano B.V. tegen de terugvordering van een NOW-2 tegemoetkoming beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid terecht de definitieve tegemoetkoming op nihil heeft vastgesteld en het teveel betaalde voorschot van € 40.544,- heeft teruggevorderd. Eiseres had op 14 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten vanwege een verwacht omzetverlies van 35%. Echter, de definitieve aanvraag voor de tegemoetkoming is niet tijdig ingediend, wat volgens de rechtbank niet verschoonbaar is. De rechtbank stelt vast dat de termijnoverschrijding aan eiseres kan worden verweten, aangezien zij in eerste instantie geen aanvraag indiende omdat zij dacht geen recht te hebben op een tegemoetkoming. De rechtbank benadrukt het belang van het strikt hanteren van aanvraagtermijnen in het kader van de NOW-regeling, om de doelmatigheid van de uitvoering te waarborgen. Eiseres had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die haar termijnoverschrijding zouden rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de terugvordering van het voorschot niet onevenredig is en dat het beroep van eiseres ongegrond is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6346

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2023 in de zaken tussen

Kopano B.V., te Delft, eiseres

(gemachtigde: M. van den Elshout)
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

namens deze: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 17 juni 2022 (het primaire besluit) de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-2) op nihil vastgesteld en het volgens verweerder teveel betaalde voorschot ten bedrage van € 40.544,- van eiseres teruggevorderd. Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 augustus 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit.
2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar ieraanieraangemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-2 op nihil heeft vastgesteld en het teveel betaalde voorschot ten bedrage van € 40.544,- van eiseres heeft teruggevorderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
5.1
Eiseres heeft op 14 juli 2020 een aanvraag voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-2 ingediend in verband met een verwacht omzetverlies van 35% in de periode van juni tot en met september 2020. Bij besluit van 20 juli 2020 heeft verweerder een tegemoetkoming van € 50.678,- aan eiseres toegekend, waarvan € 40.544,- als voorschot is uitbetaald.
5.2
Bij brief van 9 maart 2022 heeft verweerder eiseres eraan herinnerd dat zij tot en met 31 maart 2022 de definitieve (berekening van de) tegemoetkoming op grond van de NOW-2 aan kon vragen. Bij brief van 5 april 2022 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij hiertoe tot en met 1 juni 2022 in de gelegenheid wordt gesteld.
5.3
In het primaire besluit heeft verweerder aangegeven niet de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-2 te kunnen berekenen, omdat van eiseres geen aanvraag is ontvangen binnen de daarvoor geldende termijn. De definitieve tegemoetkoming is daarom op nihil vastgesteld en het volgens verweerder teveel betaalde voorschot ten bedrage van € 40.544,- is van eiseres teruggevorderd.
6. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het niet tijdig indienen van een aanvraag vanwege een verkeerde inschatting door eiseres van het omzetverlies niet maakt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De aanvraagtermijn kent een beperkte tijdsduur omdat verweerder organisatorisch in de gelegenheid moet worden gesteld om de subsidies vast te stellen. Daarnaast moet verweerder de publieke middelen verantwoord besteden. Bij verweerder zijn geen bijzondere omstandigheden bekend op grond waarvan eiseres alsnog in de gelegenheid kan worden gesteld om een aanvraag in te dienen.
7. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte de definitieve tegemoetkoming op nihil heeft vastgesteld. Eiseres voert aan dat het tijdig indienen van de aanvraag slechts een formaliteit betreft. Bovenal moet naar het doel van de NOW-2 worden gekeken. Eiseres heeft in overeenstemming met het doel van de NOW-2 in de periode waarop deze regeling ziet al haar personeel in dienst gehouden, terwijl de omzet fors terugliep. Eiseres heeft in eerste instantie geen aanvraag voor een definitieve tegemoetkoming ingediend, omdat zij meende hierop geen recht te hebben op grond van het door haar berekende omzetverlies. De berekening bleek na afloop van de aanvraagtermijn foutief te zijn. Eiseres heeft berekend dat de omzetdaling 22% bedraagt en daarvan uitgaande stelt zij recht te hebben op een definitieve tegemoetkoming van € 23.800,-. Eiseres heeft op 29 juli 2022 alsnog een aanvraag voor een definitieve tegemoetkoming gedaan en dat is binnen de bezwaartermijn. Eiseres moet daarvan uitgaande € 16.600,- terugbetalen in plaats van € 40.544,-. Verder weegt het belang van eiseres bij toekenning van de door haar berekende definitieve tegemoetkoming zwaarder dan het belang van verweerder. Eiseres verwijst in dit verband naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 april 2022 [1] . Het belang van verweerder wordt door een inhoudelijke behandeling van de binnen de bezwaartermijn ingediende aanvraag niet geschonden. Een verantwoorde besteding van publieke middelen houdt in dat een werkgever die een legitiem beroep doet op de NOW-regeling, geholpen moet worden. Eiseres wijst er verder op dat verweerder in bezwaar is gehouden tot een volledige heroverweging. Dit brengt volgens haar mee dat verweerder de alsnog ingediende aanvraag moet beoordelen. In het civiele recht is een beroepsfase bedoeld als herkansing en volgens de wetgever moet een nodeloos verschil tussen het civiele recht en het bestuursrecht worden vermeden. [2] Eiseres wordt tot slot door de terugvordering in financieel opzicht onevenredig benadeeld.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. De voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving is vermeld in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
10.1
Op grond van artikel 15, onder j, van de NOW-2 is de werkgever, aan wie subsidie wordt verleend, verplicht om na afloop van de periode waarover subsidie is verleend
een definitieve opgave van de omzetdaling in de omzetperiode te overleggen.
10.2
Op grond van artikel 18 van de NOW-2 gelden diverse verplichtingen voor eiseres met betrekking tot de subsidievaststelling. Op grond van het eerste lid van dit artikel vraagt de werkgever de vaststelling van de subsidie binnen 24 weken na 15 november 2020 aan, door middel van een door de Minister vast te stellen formulier. Indien de omzetperiode eindigt na 15 november 2020, vraagt de werkgever de vaststelling van de subsidie aan binnen 24 weken na afloop van de omzetperiode. De termijn, bedoeld in de eerste of tweede zin, bedraagt 38 weken, indien de werkgever op grond van artikel 16, eerste lid, een verklaring van een accountant overlegt.
10.3
De rechtbank overweegt dat het hier om een subsidievaststelling gaat. Dit betekent dat naast de bepalingen van de NOW-2, ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Op grond van artikel 4:44, vierde lid, van de Awb kan, indien geen aanvraag tot vaststelling van de subsidie is ingediend, de subsidie ambtshalve worden vastgesteld. Omdat bij verweerder geen financiële gegevens van eiseres over de subsidieperiode bekend zijn, is van deze bevoegdheid gebruik gemaakt en is de tegemoetkoming op nihil vastgesteld. Het gaat volgens het bepaalde in het vierde lid van artikel 4:44 van de Awb om een discretionaire bevoegdheid. Verweerder zal daarom een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de Awb moeten maken. Daarbij mogen op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel de voor eiseres nadelige gevolgen van de lagere vaststelling en de terugvordering van de als gevolg daarvan ten onrechte ontvangen bedragen niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
10.4
Op grond van artikel 4:46, tweede lid, onder b, van de Awb kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In de Memorie van Toelichting [3] bij de Awb wordt in de toelichting op artikel 4:46 van de Awb vermeld dat verweerder de subsidie ambtshalve lager kan vaststellen indien ook na termijnstelling geen vaststellingsaanvraag is gedaan.
10.5
Verweerder heeft in zijn brief van 9 maart 2022 eiseres aan de verplichting herinnerd om uiterlijk 31 maart 2022 de definitieve berekening aan te vragen. Omdat eiseres op die datum nog geen aanvraag had gedaan, heeft verweerder bij brief van 5 april 2022 met toepassing van artikel 4:44, derde lid, van de Awb de aanvraagtermijn verlengd en eiseres tot en met 1 juni 2022 in de gelegenheid gesteld om de aanvraag alsnog in te dienen. In beide brieven geeft verweerder aan dat, indien eiseres niet of te laat een definitieve berekening aanvraagt, zij het voorschot van € 40.544, volledig moet terugbetalen.
10.6
Vaststaat dat eiseres op 29 juli 2022 - ruim na de uiterlijke indieningsdatum van
1 juni 2022 - in het kader van haar bezwaar tegen het primaire besluit alsnog een aanvraag heeft ingediend voor de definitieve berekening van de tegemoetkoming op grond van de NOW-2. Uit het dossier blijkt dat eiseres er in eerste instantie bewust voor heeft gekozen om geen aanvraag voor de definitieve tegemoetkoming in te dienen, omdat zij in de veronderstelling was dat het omzetverlies onvoldoende was om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen.
10.7
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat volledige heroverweging door verweerder in de bezwaarfase meebrengt dat een aanvraag, die is ingediend na afloop van de aanvraagtermijn, alsnog moet worden beoordeeld. In de bezwaarprocedure vindt weliswaar een integrale heroverweging van het primaire besluit plaats, maar dat betekent niet dat in die procedure ook een verzuim kan worden hersteld door alsnog buiten de gestelde termijn een aanvraag om een definitieve tegemoetkoming in te dienen. Het beroep door eiseres op (de vergelijking met) het civiele recht doet hier niet aan af en brengt ook overigens niet mee dat verweerder de aanvraag moest beoordelen.
10.8
Verweerder heeft terecht benadrukt dat de aanvraagtermijn (in beginsel) strikt moet worden gehanteerd, gelet op de doelmatigheid van de uitvoeringspraktijk. Indien werkgevers immers in beginsel zou worden toegestaan om de aanvraagtermijn te overschrijden, komt de doelmatigheid van de uitvoering aanzienlijk in het gedrang. Een strikt gehanteerde fatale aanvraagtermijn is daarom legitiem en in het algemeen belang. Het is een geschikt en proportioneel middel om te bevorderen dat aanvragen niet later worden ingediend dan nodig is. In de NOW-2 is gekozen voor een definitieve aanvraagdatum. Bij de brieven van 9 maart 2022 en 5 april 2022 is de aanvraagtermijn weliswaar opgerekt tot en met 31 maart 2022 respectievelijk tot en met 1 juni 2022, maar 1 juni 2022 was de uiterste datum waarop de definitieve tegemoetkoming kon worden aangevraagd. Op 1 juni 2022 was door eiseres geen aanvraag ingediend. Niet gebleken is van bijzondere persoonlijke omstandigheden, zoals overmacht, waardoor eiseres niet in staat kon worden geacht om tijdig een aanvraag in te dienen. Omdat bij verweerder geen omzetgegevens bekend waren, moest verweerder de definitieve tegemoetkoming op nihil vaststellen.
10.9
Het beroep van eiseres op de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
5 april 2022 kan haar niet baten. In die zaak oordeelde de rechtbank dat verweerder maatwerk had moeten leveren bij het vaststellen van de loonsom. In de zaak van eiseres gaat het om (de verschoonbaarheid van) de overschrijding van de fatale aanvraagtermijn. Het loslaten van het uitgangspunt dat overschrijding van de aanvraagtermijn alleen onder bijzondere omstandigheden mogelijk is, heeft verstrekkender gevolgen voor de uitvoeringspraktijk dan het bieden van maatwerk bij het vaststellen van de loonsom. In het kader van de belangenafweging heeft het hanteren van de fatale aanvraagtermijn daarom een relatief zwaar gewicht. Dat eiseres in overeenstemming met het doel van de NOW-regeling heeft gehandeld door het personeel in dienst te houden maakt dit niet anders. Bij een (groot) financieel belang mag van eiseres worden verwacht dat de voor de vaststelling benodigde financiële gegevens, zoals het omzetverlies, nauwkeurig worden berekend en dat daarbij wordt gelet op de termijn om de subsidievaststelling aan te vragen. Een onjuiste berekening van het omzetverlies komt voor rekening en risico van eiseres. Ook de stelling van eiseres dat een nodeloos verschil tussen het civiele recht en het bestuursrecht moet worden vermeden, heeft niet tot gevolg dat van het strikt hanteren van fatale aanvraagtermijnen zou moeten worden afgeweken.
10.1
Ten aanzien van de belangenafweging overweegt de rechtbank dat de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de subsidieontvanger kan worden verweten belangrijke factoren zijn. [4] Het zich niet houden aan de (in beginsel) strikte aanvraagtermijn is naar het oordeel van de rechtbank een ernstige tekortkoming, die in belangrijke mate aan eiseres kan worden verweten. Specifiek voor de NOW-regeling geldt daarbij deze noopt tot afhandeling van een groot aantal aanvragen in relatief korte tijd. Hieraan is inherent dat de regeling een generiek karakter heeft en dat er niet altijd maatwerk kan worden geboden.
10.11
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de belangenafweging in deze zaak niet in het voordeel van eiseres kan uitvallen. Het vaststellen van de definitieve tegemoetkoming op nihil is niet onevenredig in verhouding tot de met dat besluit door verweerder te dienen doelen.
De terugvordering
10.12
Verweerder heeft op grond van artikel 19 van de NOW-2 en op grond van artikel 4:95, vierde lid, van de Awb een discretionaire bevoegdheid om het onverschuldigd betaalde voorschot geheel of gedeeltelijk terug te vorderen van de subsidieontvanger. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb moet beoordeeld worden of de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding met de doelen die met het besluit worden gediend. Het is vaste rechtspraak dat in bijzondere gevallen de gevolgen van het besluit tot terugvordering zodanig ingrijpend kunnen zijn voor een werkgever, dat geheel of gedeeltelijk van terugvordering van te veel verstrekt voorschot moet worden afgezien. [5]
10.13
De rechtbank overweegt dat het doel van de terugvordering is gelegen in een goede besteding van gemeenschapsgeld. Het belang van de minister om gemeenschapsgeld op een zorgvuldige manier te besteden is een legitiem doel. Terugvordering van de ten onrechte ontvangen tegemoetkoming is een geschikt en noodzakelijk middel om dat gerechtvaardigde doel te bereiken. Eiseres heeft haar stelling dat terugvordering van het betaalde voorschot een zware wissel op het bedrijf trekt niet onderbouwd. Eiseres heeft ook geen andere bijzondere omstandigheden, zoals een dreigend faillissement, aangevoerd waaruit volgt dat het financiële nadeel van de terugvordering als onevenredig moet worden beoordeeld. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit eiseres de mogelijkheid geboden om het verschuldigde bedrag in termijnen terug te betalen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de volledige terugvordering door verweerder van het onverschuldigd betaalde voorschot op grond van de NOW-2 niet onevenredig is.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op het voorgaande is de subsidievaststelling naar het oordeel van de rechtbank op de juiste wijze berekend.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 4:44
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, dient de subsidie-ontvanger na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij:
a. de subsidie met toepassing van artikel 4:47, onderdeel a, ambtshalve wordt vastgesteld;
b. bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald dat de aanvraag wordt ingediend telkens na afloop van een gedeelte van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, of
c. de vaststelling van de subsidie bij een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36, eerste lid, anders is geregeld.
2. Indien bij wettelijk voorschrift geen termijn is bepaald, wordt de aanvraag tot vaststelling ingediend binnen een bij de subsidieverlening te bepalen termijn.
3. Indien voor de indiening van de aanvraag tot vaststelling geen termijn is bepaald of de aanvraag na afloop van de daarvoor bepaalde termijn niet is ingediend kan het bestuursorgaan de subsidie-ontvanger een termijn stellen binnen welke de aanvraag moet zijn ingediend.
4. Indien na afloop van deze termijn geen aanvraag is ingediend, kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.
Artikel 4:46
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Artikel 4:95
1. Het bestuursorgaan kan vooruitlopend op de vaststelling van een verplichting tot betaling van een geldsom een voorschot verlenen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
2. In de beschikking tot verlening van een voorschot kan, in afwijking van artikel 4:86, tweede lid, onderdeel a, worden volstaan met de vermelding van de wijze waarop het bedrag van het voorschot wordt bepaald.
3. Bij de beschikking tot verlening van een voorschot kan een van artikel 4:87, eerste lid, afwijkende termijn voor de betaling van het voorschot worden vastgesteld.
4. Betaalde voorschotten worden verrekend met de te betalen geldsom. Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.
5. Het bestuursorgaan kan het terug te vorderen voorschot bij dwangbevel invorderen voor zover deze bevoegdheid ook ten aanzien van de terugvordering van de hoofdsom is toegekend.
6. Het bestuursorgaan kan aan de beschikking tot verlening van een voorschot voorschriften verbinden.
Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-2)
Artikel 15
Aan de werkgever aan wie subsidie wordt verleend, worden de volgende verplichtingen opgelegd:
a. de werkgever is verplicht de loonsom zoveel mogelijk gelijk te houden;
b. de werkgever doet in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 geen verzoek om toestemming om de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van artikel 669, derde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, gedurende het tijdvak waarover de subsidie is verleend;
c. de werkgever is verplicht om, indien hij in de periode van 30 mei 2020 tot en met 30 september 2020 een melding doet als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet melding collectief ontslag:
1°. over het voorgenomen collectief ontslag op overeenstemming gericht overleg te voeren met de belanghebbende verenigingen van werknemersverenigingen, of bij gebreke daarvan een andere vertegenwoordiging van werknemers; en
2°. niet eerder dan vier weken na de melding verzoeken om toestemming te doen om arbeidsovereenkomsten in het kader van het collectief ontslag op te zeggen op grond van artikel 669, derde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
d. de werkgever is verplicht de subsidie uitsluitend aan te wenden voor het doel waarvoor de subsidie is verstrekt, met dien verstande de subsidie in ieder geval wordt aangewend voor de betaling van loonkosten;
e. de werkgever is verplicht de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden, of bij het ontbreken daarvan, de werknemers te informeren over de subsidieverlening;
f. de werkgever is verplicht zich in te spannen om werknemers te stimuleren om deel te nemen aan een ontwikkeladvies of aan scholing;
g. de werkgever voert een zodanig controleerbare administratie dat alle voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde gegevens kunnen worden nagegaan en verleent desgevraagd tot vijf jaar na de datum van vaststelling van de subsidie inzage in deze administratie;
h. de werkgever doet de loonaangifte op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 op de voorgeschreven momenten;
i. de werkgever meldt onverwijld en schriftelijk aan de Minister indien zich omstandigheden voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie;
j. de werkgever overlegt na afloop van de periode waarover subsidie is verleend een definitieve opgave van de omzetdaling in de omzetperiode; en
k. de werkgever werkt tot vijf jaar na de datum van vaststelling van de subsidie, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, mee aan door of namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de Minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor het nemen van een besluit over het verstrekken van de subsidie, de vaststelling van de rechtmatigheid daarvan, of de ontwikkeling van het beleid van de Minister.

Artikel 18

1. De werkgever vraagt de vaststelling van de subsidie binnen 24 weken na 15 november 2020 aan, door middel van een door de Minister vast te stellen formulier. Indien de omzetperiode eindigt na 15 november 2020 vraagt de werkgever de vaststelling van de subsidie aan binnen 24 weken na afloop van de omzetperiode. De termijn, bedoeld in de eerste of tweede zin, bedraagt 38 weken, indien de werkgever op grond van artikel 16, eerste lid, een verklaring van een accountant overlegt. Artikel 10, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Bij de aanvraag van de vaststelling worden in ieder geval meegezonden:
a. de definitieve gegevens over de omzetdaling in de omzetperiode, alsmede documentatie en informatie waaruit dit blijkt;
b. een verklaring waaruit blijkt of in de periode, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, onderdelen of activiteiten zijn afgestoten;
c. de verklaring van een accountant of een derde, bedoeld in artikel 16, eerste en derde lid; en
d. een verklaring dat voldaan is aan de in artikel 15, onderdelen a, d, e en g tot en met k, en artikel 17 genoemde verplichtingen;
3. De werkgever die bij de aanvraag van de vaststelling verzoekt om toepassing van artikel 7, zendt de stukken mee waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden uit artikel 7, voorzien van een verklaring van een accountant, waaruit dat blijkt.
4. Indien aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 6, zevende lid, een voorschot wordt verstrekt van € 100.000,- of meer, of indien de hoogte van de subsidie die wordt verstrekt € 125.000,- of meer bedraagt, vult de werkgever, die geen verklaring van een accountant heeft meegezonden, op verzoek van de minister de aanvraag binnen 14 weken aan met een verklaring van een accountant.
5. Bij de aanvraag van de vaststelling maakt de werkgever kenbaar:
a. of voldaan is aan de voorwaarden voor verlaging op grond van artikel 9, eerste
lid; en
b. indien dat het geval is, of aan de voorwaarden voor het niet toepassen van de verlaging op grond van artikel 9, tweede lid, is voldaan, voorzien van de stukken waaruit dat blijkt.
6. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 8, met dien verstande dat de subsidie in ieder geval op nihil wordt vastgesteld, indien:
a. de omzetdaling in de omzetperiode minder dan 20% bedraagt;
b. de werkgever geen verklaring van een accountant, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, of een verklaring van een deskundige derde als bedoeld in artikel 16, derde lid, verstrekt, tenzij hij daarvan op grond van artikel 16, tweede en vierde lid, is vrijgesteld; of
c. de werkgever die verzocht heeft om toepassing van artikel 7, niet voldoet aan de voorwaarden in artikel 7; of
d. indien in strijd is gehandeld met een verplichting, als bedoeld in artikel 17.
7. De Minister stelt de subsidie vast binnen 52 weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 19
Onverminderd artikel 4:95, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het
verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de
subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt
of indien niet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 15, 16 of 17, is voldaan.

Voetnoten

1.Rb. Noord-Holland 5 april 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:3079.
5.CRvB 2 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1282.