ECLI:NL:RBDHA:2023:18266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5163
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeerbelasting en de geldigheid van een bewonersvergunning met terugwerkende kracht

Op 1 november 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak over parkeerbelasting en de geldigheid van een bewonersvergunning. Eiser, wonende te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting die hem waren opgelegd omdat zijn auto zonder geldige parkeervergunning was geparkeerd. Eiser stelde dat hij op 26 april 2022 een parkeervergunning had aangevraagd, maar dat de betaling was mislukt. Pas op 17 juni 2022 had hij de betaling voldaan en op 21 juni 2022 ontving hij de vergunning met terugwerkende kracht tot 26 april 2022. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de naheffingsaanslagen vernietigd. De rechtbank oordeelde dat eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon afleiden dat zijn vergunning met terugwerkende kracht geldig was vanaf de datum van aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslagen ten onrechte waren opgelegd, omdat de vergunning wel degelijk geldig was voor de periode waarvoor de naheffingsaanslagen waren opgelegd. De rechtbank droeg de verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 22/5163, SGR 22/5164 en SGR 22/5165

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van1 november 2023 in de zaken tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraak van verweerder van 11 juli 2022 op de bezwaren van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2023.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam].

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslagen parkeerbelasting;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Op 30 mei 2022 om 23:06 uur stond de auto van eiser met het kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd op de Valkenboskade en op 1 juni 2022 om 22:43 uur en 7 juni 2022 om 23:12 uur stond de auto van eiser geparkeerd in de Hendrik van Deventerstraat te Den Haag. Deze locaties zijn door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als een plaats waar op voornoemde data en tijdstippen slechts mag worden geparkeerd met een geldige parkeervergunning of tegen voldoening van parkeerbelasting.
2. Tijdens een controles op vorengenoemde data en tijdstippen is geconstateerd dat de auto zonder geldige parkeervergunning geparkeerd stond en dat ook geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding hiervan zijn de naheffingsaanslagen opgelegd ten bedrage van elk € 68,50, bestaande uit € 2 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten voor de naheffing.
3. Op 21 juni 2022 is aan eiser een bewonersvergunning afgegeven voor de periode 26 april 2022 tot en met 31 januari 2023.
4. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Daartoe stelt eiser dat hij op 26 april 2022 een parkeervergunning heeft aangevraagd en pas later erachter kwam dat de betaling was mislukt. Op 12 juni 2022 heeft eiser een nieuwe aanvraag gedaan. Eiser stelt dat in het systeem werd aangegeven dat voor zijn kenteken reeds een bewonersvergunning was afgegeven. Uiteindelijk heeft hij na contact met verweerder een nieuwe betaallink gekregen en het voor de vergunning verschuldigde bedrag voldaan op 17 juni 2022. Op 21 juni 2022 heeft hij een bewonersvergunning gekregen met als ingangsdatum 26 april 2022. Hij beschikte derhalve met terugwerkende kracht over een vergunning, zodat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd, aldus eiser.
6. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslagen terecht aan eiser zijn opgelegd en concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen. Daartoe stelt verweerder dat de bewonersvergunning pas geldig is op het moment dat is betaald.
7. Van parkeren met een bewonersvergunning is alleen sprake als bij het parkeren wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de bewonersvergunning is verleend. Indien aan één of meer van deze voorwaarden niet is voldaan, is geen sprake van parkeren met die vergunning. [1]
8. Op grond van artikel 2:4, tweede lid, aanhef en letter a, van de Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting Den Haag 2022 moet een vergunning in elk geval de periode waarvoor de vergunning geldt bevatten. Artikel 4.1.1, tweede lid, van de Regeling parkeerregulering en parkeerbelastingen Den Haag 2022 bepaalt voorts dat de parkeervergunning geldig is vanaf het moment waarop de verschuldigde parkeerbelasting is betaald en alleen gedurende het tijdvak waarvoor de parkeerbelasting is betaald.
9. Naar het oordeel van de rechtbank kon en mocht eiser in de gegeven omstandigheden uit de uitlatingen van de zijde van de gemeente redelijkerwijs afleiden dat zijn parkeervergunning (met terugwerkende kracht) geldig was vanaf 26 april 2022. Op die datum heeft eiser een aanvraag gedaan. De vervolgens aan hem afgegeven vergunning vermeldt uitdrukkelijk die datum als ingangsdatum, terwijl het college van burgemeester en wethouders ten tijde van de verlening van deze vergunning ervan op de hoogte was dat het daarvoor verschuldigde bedrag pas op 17 juni 2022 was voldaan. Die voldoening was immers de aanleiding voor de verlening van de vergunning. Artikel 3 van de voorwaarden bij de vergunning bepaalt weliswaar dat de vergunning alleen geldig is in de periode waarvoor is betaald, maar dit leidt niet tot een andere conclusie, omdat het bedrag dat eiser heeft betaald mede betrekking heeft op de periode voorafgaand aan 17 juni 2022. Daar komt nog bij dat eiser ook voordien bij nieuwe pogingen een vergunning aan te vragen (teneinde alsnog de parkeerbelasting te voldoen) de volgende melding kreeg: “Op het opgegeven kenteken is al een vergunning afgegeven”.
10. Het voorgaande brengt met zich dat de naheffingsaanslagen ten onrechte aan eiser zijn opgelegd en dienen te worden vernietigd.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen gegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten gesteld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Maas, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. van Kempen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
1 november 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336.