ECLI:NL:RBDHA:2023:18344

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
NL23.30202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, zijn asielaanvraag had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had een Schengenvisum van Frankrijk en de verantwoordelijkheid was door Frankrijk aanvaard. Eiser voerde aan dat hij bijzonder kwetsbaar was vanwege zijn hemofilie en angstpsychoses, en dat hij specifieke medische behandeling nodig had die in Frankrijk niet beschikbaar zou zijn. Hij stelde dat verweerder een BMA-advies had moeten opvragen voordat zijn aanvraag werd afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had aangenomen dat Frankrijk zijn verplichtingen nakomt op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd dat zijn situatie anders was en dat hij als bijzonder kwetsbaar moest worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de medische behoeften van eiser niet automatisch betekenden dat hij bijzonder kwetsbaar was, en dat er geen objectieve gegevens waren die wezenlijk bewijsden dat de overdracht aan Frankrijk zijn gezondheid zou verslechteren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30202

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. W. Epema).

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Bourik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiser door de buitenlandse vertegenwoordiging van Frankrijk in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, dat geldig was van 20 oktober 2022 tot 19 november 2022. Op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening [2] is Frankrijk verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Nederland heeft op grond van dit artikel een verzoek om overname gedaan. Op 7 juli 2023 heeft Frankrijk het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Frankrijk vaststaat.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en om die reden eisers asielaanvraag aan zich had moeten trekken. [3] Eiser stelt dat hij bijzonder kwetsbaar is vanwege zijn hemofilie en angstpsychoses. Hij heeft specifieke specialistische behandeling nodig voor zijn hemofilie en die behandeling is in Frankrijk niet voorhanden, aldus eiser. Ook staat hij in Nederland onder behandeling voor zijn angstpsychoses. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een tweetal brieven van het UMCG [4] en een afschrift van zijn patiëntendossier overgelegd. Om die reden stelt eiser dat verweerder gehouden is om een BMA [5] -advies op te vragen. Tot slot stelt eiser dat verweerder zijn asielaanvraag aan zich had kunnen trekken, zodat eiser de nodige hulp van zijn in Nederland verblijvende neef kan blijven behouden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag.
5. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Frankrijk zijn verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt. De verwijzing naar de update van 2022 van het AIDA-rapport is daarvoor onvoldoende. De Afdeling [6] heeft dit rapport reeds betrokken bij de uitspraak van 2 augustus 2023 [7] en geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt als bedoeld in het arrest Tarakhel. [8] Hoewel eiser heeft aangetoond dat hij medische behoeften heeft, betekent dit niet automatisch dat hij is aan te merken als bijzonder kwetsbaar, zodat verweerder hiervoor geen individuele garanties voor hoeft te vragen. Ook is niet gebleken dat de nodige specialistische behandeling in Frankrijk niet voorhanden is. Daarnaast is door eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zonder garanties in Frankrijk geen zorg- en opvangvoorzieningen zal ontvangen. Hij heeft immers geen asielprocedure doorlopen in Frankrijk om van eigen ervaringen te kunnen spreken. De stelling van eiser op zitting dat onduidelijk is of hij de nodige medische zorg zal krijgen na overdracht leidt niet tot een andere conclusie. Frankrijk heeft met het claimakkoord gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Dit betekent ook dat als eiser na overdracht onverhoopt geen medische zorg zal krijgen of als de opvangvoorzieningen onvoldoende zouden zijn, het op zijn weg ligt om daarover in Frankrijk te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Frankrijk hem niet zouden kunnen of willen helpen.
6. Uit het arrest C.K. [9] en de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2017 [10] waarin het hiervoor genoemde arrest van het Hof van Justitie is uitgewerkt, volgt dat verweerder een BMA-advies hoort op te vragen als uit objectieve medische gegevens blijkt dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een zodanig ernstige invloed heeft op zijn mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand. Uit de brieven van het UMCG en het patiëntendossier van eiser blijkt dat eiser medische zorg nodig heeft. Echter blijkt niet uit objectieve medische gegevens dat de feitelijke overdracht aan Frankrijk een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van de gezondheidstoestand van eiser met zich brengt. Verweerder heeft dan ook geen BMA-advies hoeven op te vragen, voordat eiser wordt overgedragen aan Frankrijk.
7. Tot slot heeft verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden ook geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Dat sprake is van familiebanden met het in Nederland verblijvende neefje en diens vrouw en deze eiser (medische) ondersteuning bieden, heeft verweerder niet bijzonder genoeg kunnen vinden dat eiser daarom in Nederland moet verblijven. .
8. Verweerder heeft gelet op het voorgaande eisers asielaanvraag terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
4.Universitair Medisch Centrum Groningen.
5.Bureau Medische Advisering.
6.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.ABRvS 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2940.
8.HvJEU 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
9.HvJEU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
10.ABRvS 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980.