ECLI:NL:RBDHA:2023:18537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
NL23.35941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet, uiterste overdrachtstermijn verlopen en schriftelijke kennisgeving in begrijpelijke taal

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, een Syrische asielzoeker. De maatregel is opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 14 november 2023, op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 22 november 2023, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn waarnemer en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht onder de Dublinverordening en dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat de uiterste overdrachtstermijn was verlopen en dat de Oostenrijkse autoriteiten niet waren geïnformeerd, beoordeeld. Hoewel de rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet aan alle formele vereisten voldeed, oordeelde zij dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd en heeft het beroep ongegrond verklaard. Eiser heeft recht op proceskostenvergoeding, die is vastgesteld op € 1.674. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35941

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. R.E.J.M. van den Toorn, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1986 en de Syrische nationaliteit te hebben.
De maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
3. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Gronden van beroep
4. Eiser stelt zich ten aanzien van de zware en lichte gronden op het standpunt dat deze vanzelfsprekend voortvloeien uit het gegeven dat eiser asielzoeker is en daarom niet redelijkerwijs aan de maatregel van bewaring ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat de uiterste overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening is verlopen zodat Nederland verantwoordelijk is geworden voor eisers asielaanvraag. Indien de voorgenomen overdracht aan Oostenrijk wel rechtmatig wordt geacht, stelt eiser zich nog op het standpunt dat uit het dossier niet blijkt dat de Oostenrijkse autoriteiten zijn geïnformeerd over eisers overdracht aan dat land.
5. Ter zitting heeft verweerder zware grond 3f laten vallen. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden 3a en 3k, en lichte gronden 4a, 4c en 4d feitelijk juist zijn – hetgeen door eiser niet is betwist - en voldoende zijn gemotiveerd. De maatregel kan hierdoor worden gedragen. Het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken is daarmee gegeven.
6. Voor zover eiser zich in zijn beroep op inhoudelijke gronden richt tegen de overdracht aan Oostenrijk verwijst de rechtbank naar het beroep tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring van eisers asielaanvraag. Dit beroep is op 1 september 2023 ongegrond verklaard [1] en daarin is reeds een oordeel gegeven over de inhoudelijke gronden, zodat de bewaringsrechter niet nogmaals een oordeel daarover gaat geven. De uiterste overdrachtstermijn voor eiser is verlengd door de toekenning van de door eiser verzochte voorlopige voorziening op 27 juni 2023. [2] De bewaringsrechter spreekt zich in deze uitspraak alleen uit over de maatregel van bewaring die ter toetsing voorligt. De door eiser ingebrachte beroepsgronden kunnen daarom niet leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
Uitreiking van de maatregel
7. Ten aanzien van de uitreiking van de maatregel van bewaring stelt de rechtbank vast dat verweerder niet heeft voldaan aan alle formele vereisten van artikel 5.3 van het Vb. Eiser is namelijk niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring, en van de mogelijkheid om tegen de maatregel van bewaring beroep in te stellen, waarbij hij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Er is daarom sprake van een gebrek.
8. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is immers op initiatief van verweerder een advocaat toegekend die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiser beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk en in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende procedurele rechten. Daarbij is het van belang om op te merken dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering volgt een risico op onttrekking aan het toezicht. [3]
Ambtshalve toets
9. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing [4] niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Als gevolg van het onder 7 geconstateerde gebrek ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674 (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:RBOBR:2023:4333.
2.Uitspraak van de voorzieningenrechter, rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:RBOBR:2023:3146.
3.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
4.De rechtbank is tot een ambtshalve toetsing gehouden op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en - in aansluiting hierop - de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.