ECLI:NL:RBDHA:2023:18556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
NL23.28778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid van Kroatië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.J.J. Flantua, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 12 september 2023, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In de overwegingen werd allereerst ingegaan op de acceptatie door Kroatië van de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag van de eiser. De rechtbank oordeelde dat deze acceptatie niet voorwaardelijk was en dat Kroatië dus verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Vervolgens werd de vraag behandeld of er nog op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon worden vertrouwd, gezien de zorgen van de eiser over de behandeling van asielzoekers in Kroatië. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de eiser persoonlijk risico liep op een schending van zijn rechten.

Daarnaast werd er ingegaan op prejudiciële vragen over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij de rechtbank oordeelde dat de individuele asielzoeker moet aantonen dat hij persoonlijk risico loopt. De rechtbank vond dat de eiser dit niet had aangetoond, en dat de omstandigheden van de zus van de eiser, die al 25 jaar in Nederland woont, niet voldoende bijzonder waren om af te zien van de overdracht naar Kroatië. De rechtbank besloot dat het beroep ongegrond was en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28778
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

In het besluit van 12 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Bahta. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Allereerst is aangevoerd dat de acceptatie door Kroatië van de verantwoordelijkheid voor eisers asielaanvraag onder voorwaarden is gebeurd, of dat die niet duidelijk genoeg was. De acceptatie is echter niet voorwaardelijk. Daarin wordt de formulering gebruikt die ook is terug te vinden in artikel 20, vijfde lid, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening). Dat artikellid beschrijft de procedure van terugname. Daarin kan geen voorwaardelijke of onduidelijke aanvaarding worden gezien. Daarmee is Kroatië dus verantwoordelijk geworden voor eisers asielaanvraag.
2. Vervolgens is de vraag of er nog op mag worden vertrouwd dat Kroatië de regels ten aanzien van asielzoekers naleeft. Eiser heeft verklaard over wat er gebeurde toen hij de grens met Kroatië overstak. Volgens eiser was dat niet fraai en is hij niet op een fijne manier aangesproken. De rechtbank kan dit niet verifiëren. Zo is eiser het papier dat hij kreeg na zijn registratie in Kroatië kwijtgeraakt. Eiser voert ook aan dat illegale vreemdelingen in Kroatië door
pushbacksde grens over worden geduwd. Dat is niet zoals het zou moeten. Kroatië heeft echter de verantwoordelijkheid voor eisers asielaanvraag geaccepteerd. Kroatië zegt daarmee eisers asielaanvraag in behandeling te zullen nemen. Uit de door eiser overgelegde stukken is niet gebleken dat Dublinterugkeerders ook te maken krijgen met
pushbacks. Dat betekent dat ten aanzien van Kroatië voor eiser wel kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [1]
3. Het derde punt ziet op de prejudiciële vragen over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, die nog beantwoord moeten worden door het Hof van Justitie van de Europese Unie. Die vragen veronderstellen dat als een land zich niet netjes gedraagt bij asielzoekers er in het geheel niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. De rechtbank volgt dat niet. De individuele asielzoeker moet aannemelijk maken dat voor hem een schending dreigt. Eiser heeft dat niet aannemelijk gemaakt. De stelling dat andere vreemdelingen te maken krijgen met
pushbacksis niet voldoende. Er is dan ook geen aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen af te wachten. Het is de rechtbank bekend dat dit wel gebeurt in Dublin Polen-zaken, maar daar zijn andere problemen aan de orde dan in Kroatië.
4. Tot slot ligt de vraag voor of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden. Eiser heeft gewezen op zijn zus die al 25 jaar in Nederland woont. Eiser verblijft al heel lang niet meer in hetzelfde gezin als zijn zus en zijn zus is meerderjarig. Daarmee valt hij niet onder de gezinsregeling (artikel 11) van de Dublinverordening. Verweerder heeft deze omstandigheden verder niet zo bijzonder hoeven achten dat om die reden moest worden afgezien van overdracht naar Kroatië.
5. De slotsom is dat het beroep ongegrond is.
6. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2023 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en wordt geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Zie voor het oordeel over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.