In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.J.J. Flantua, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 12 september 2023, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In de overwegingen werd allereerst ingegaan op de acceptatie door Kroatië van de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag van de eiser. De rechtbank oordeelde dat deze acceptatie niet voorwaardelijk was en dat Kroatië dus verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Vervolgens werd de vraag behandeld of er nog op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon worden vertrouwd, gezien de zorgen van de eiser over de behandeling van asielzoekers in Kroatië. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de eiser persoonlijk risico liep op een schending van zijn rechten.
Daarnaast werd er ingegaan op prejudiciële vragen over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij de rechtbank oordeelde dat de individuele asielzoeker moet aantonen dat hij persoonlijk risico loopt. De rechtbank vond dat de eiser dit niet had aangetoond, en dat de omstandigheden van de zus van de eiser, die al 25 jaar in Nederland woont, niet voldoende bijzonder waren om af te zien van de overdracht naar Kroatië. De rechtbank besloot dat het beroep ongegrond was en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.