ECLI:NL:RBDHA:2023:18596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
NL23.35676
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De maatregel van bewaring was op 15 mei 2023 opgelegd en op 10 november 2023 met maximaal twaalf maanden verlengd. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen dit verlengingsbesluit en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet voldoende meewerkt aan zijn uitzetting naar Marokko, ondanks dat hij zich heeft gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat de verlenging van de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, omdat er geen geldig document voor grensoverschrijding aanwezig is en de vreemdeling niet actief meewerkt aan zijn terugkeer. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het gebrek in de uitreiking van het verlengingsbesluit niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat de vreemdeling zijn procedurele rechten heeft kunnen uitoefenen. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35676

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Verweerder heeft op 15 mei 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Bij besluit van 10 november 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd (het verlengingsbesluit).
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 17 november 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. [1] De rechtbank heeft het onderzoek op 22 november 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Toetsingskader
2. Eiser is in vreemdelingenbewaring gesteld op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Op grond van artikel 59, derde lid, van de Vw wordt de bewaring beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat. Op grond van het vijfde lid duurt de bewaring krachtens het eerste lid niet langer dan zes maanden. Op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw kan de bewaring ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
3. Verweerder moet in het verlengingsbesluit volgens het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) nagaan of er is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onredelijk bezwaren is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende is gemotiveerd, wordt hiermee voldaan aan alle uit te Terugkeerrichtlijn [2] en het arrest Mahdi [3] voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit. Er hoeft geen aparte verzwaarde belangenafweging plaats te vinden bij het bepalen of de maatregel van bewaring verlengd mag worden. [4]
Voorwaarden voor verlenging
4. Aan de verlenging van de bewaring is ten grondslag gelegd dat, ondanks de redelijke inspanningen van verweerder, een geldig document voor grensoverschrijding ontbreekt en dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting.
5. Eiser voert aan dat niet kan worden gesteld dat hij onvoldoende meewerkt aan zijn terugkeer nu hij zich niet heeft verzet tegen presentatie bij de Marokkaanse autoriteiten op 26 april 2023.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht aan het verlengingsbesluit ten grondslag heeft gelegd dat een geldig document voor grensoverschrijding ontbreekt, ondanks de redelijke inspanningen van verweerder. Uit het dossier volgt dat verweerder regelmatig vertrekgesprekken voert met eiser en rappelleert over de LP-aanvraag bij de Marokkaanse autoriteiten. Uit het voortgangsrapport blijkt dat voor de zaak van eiser extra aandacht is gevraagd op 20 oktober 2023.
7. Het klopt dat eiser zich heeft laten presenteren bij de Marokkaanse autoriteiten, maar uit het dossier blijkt dat hij toen heeft verklaard niet te willen terugkeren naar Marokko. Ook overigens heeft eiser niets ondernomen om documenten te bemachtigen of om zijn terugkeer naar Marokko mogelijk te maken. Gelet op het feit dat op eiser de plicht rust om in het kader van zijn terugkeer zijn volledige en actieve medewerking te verlenen, is de rechtbank van oordeel dat de vertraging in het proces voor rekening en risico van eiser zelf is.
Bewaringsgronden
8. Eiser heeft de gronden die aan het verlengingsbesluit ten grondslag liggen niet betwist, zodat nog altijd kan worden aangenomen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Belangenafweging / lichter middel
9. Eiser meent dat de voortduring van de maatregel niet proportioneel is. Nu eiser heeft meegewerkt aan zijn presentatie, en de Marokkaanse autoriteiten ondanks het kopie van een verlopen identiteitsdocument nog steeds weigeren een LP te verstrekken, moet eisers belang om in vrijheid gesteld te worden zwaarder wegen dan het belang van verweerder om de maatregel van bewaring te laten voortduren.
10. De rechtbank oordeelt dat, gelet op de aan het verlengingsbesluit ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden, verweerder terecht niet heeft volstaan met het opleggen van een lichter middel. De door eiser aangedragen belangen zijn kenbaar betrokken bij het besluit. Verweerder stelt dan ook terecht dat voldoende is gemotiveerd waarom, alle belangen afwegende, een verlenging van de maatregel noodzakelijk wordt geacht. Zoals eerder overwogen is een aparte verzwaarde belangenafweging niet vereist.
Zicht op uitzetting
11. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko is. Hij wijst er op dat hij al vele keren langdurig in bewaring heeft gezeten, zonder het door verweerder gewenste resultaat. De LP aanvraag dateert al van december 2022, eiser is gepresenteerd, en de autoriteiten beschikken over een kopie van zijn verlopen paspoort. Desondanks is er nog steeds geen LP afgegeven. In deze omstandigheden kan niet worden gesteld dat er sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
12. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 14 november 2022 [5] geoordeeld dat het zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. Het is de rechtbank niet gebleken dat daar op dit moment anders over moet worden gedacht. Specifiek ten aanzien van eiser heeft verweerder in het verlengingsbesluit overwogen dat op 1 december 2022 bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko een vervangend reisdocument voor eiser is aangevraagd. Op 23 oktober 2023 hebben de Marokkaanse autoriteiten desgevraagd bevestigd dat deze aanvraag nog altijd in behandeling is. Door niet actief mee te werken aan zijn vertrek heeft eiser het proces onnodig vertraagd. Niet valt uit te sluiten dat wanneer eiser zijn volledige medewerking verleent, aan hem alsnog binnen afzienbare termijn een LP zal worden afgegeven.
Uitreiking van de maatregel
13. Ten aanzien van de uitreiking van het verlengingsbesluit stelt de rechtbank vast dat verweerder niet heeft voldaan aan alle formele vereisten van artikel 5.3 van het Vb. Eiser is namelijk niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring, en van de mogelijkheid om tegen de maatregel van bewaring beroep in te stellen, waarbij hij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Er is daarom sprake van een gebrek.
14. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is immers op initiatief van verweerder een advocaat toegekend die het verlengingsbesluit op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiser beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van het verlengingsbesluit schriftelijk en in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende procedurele rechten. Daarbij is het van belang om op te merken dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering volgt een risico op onttrekking aan het toezicht. [6]
Ambtshalve toets
15. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Als gevolg van het eerder, onder 13 geconstateerde gebrek ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674 (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr.S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 94, zevende lid, van de Vw.
2.Richtlijn 2008/115/EG.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4460.
6.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.