ECLI:NL:RBDHA:2023:18691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
NL23.17979
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag als kennelijk ongegrond zonder nader gehoor

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had op 3 augustus 2022 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd op 15 juni 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. De staatssecretaris stelde dat eiser niet was verschenen voor een nader gehoor op 12 juni 2023, ondanks herhaalde uitnodigingen en waarschuwingen over de gevolgen van zijn afwezigheid. Eiser had aangegeven geen prijs te stellen op het gehoor, wat de staatssecretaris interpreteerde als een impliciete intrekking van de aanvraag.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat er in dit geval voldoende redenen waren om aan te nemen dat er geen asielmotieven waren die verder onderzocht moesten worden. De rechtbank benadrukt dat, hoewel doorgaans een nader gehoor vereist is voor een toereikend onderzoek, er uitzonderlijke situaties zijn waarin dit niet noodzakelijk is. In dit geval was de afmelding van eiser voldoende om te concluderen dat hij geen behoefte meer had aan internationale bescherming.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser, indien hij opnieuw internationale bescherming wenst, een nieuwe asielaanvraag kan indienen. De uitspraak is gedaan op 8 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17979

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 15 juni 2023 de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen (NL23.17980), op 23 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.2.
Ter zitting heeft de rechtbank de behandeling van het beroep verwezen naar de meervoudige kamer. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek geschorst.
1.3.
Op 28 augustus 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank, met instemming van partijen, het onderzoek gesloten zonder dat een nadere zitting plaatsvindt.

Beoordeling door de rechtbank

Wat oordeelt de rechtbank?
2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft op 3 augustus 2022 een asielaanvraag ingediend. In een brief van 24 maart 2023 heeft de staatssecretaris eiser gevraagd om aan hem door te geven of eiser de behandeling van zijn asielaanvraag wil doorzetten en zo ja, een aantal vragen te beantwoorden. De staatssecretaris heeft deze vraag gesteld omdat eisers rechtmatige verblijf in Nederland op grond van Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn tijdelijke bescherming) eindigt op 4 september 2023. De staatssecretaris wil de behandeling van de asielaanvraag voortzetten, maar heeft daarvoor (nadere) informatie nodig. Eiser heeft op de vraag van de staatssecretaris niet gereageerd.
3.1.
In een brief van 11 mei 2023 heeft de staatssecretaris daarom aangegeven dat hij voornemens is eisers asielaanvraag buiten behandeling te stellen op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Eiser is daarbij nog eenmaal in de gelegenheid gesteld om aan te geven of hij zijn asielaanvraag wil doorzetten, in welke taal hij wil worden gehoord en of er (medische) omstandigheden zijn waarmee de staatssecretaris rekening moet houden. Daarop heeft eiser aangegeven dat hij zijn asielaanvraag wil doorzetten.
3.2.
De staatssecretaris heeft eiser vervolgens in een brief uitgenodigd voor een gehoor op 12 juni 2023. De staatssecretaris heeft daarbij vermeld dat hij de behandeling van de asielaanvraag zal beëindigen als eiser, zonder daarvoor een goede reden te hebben, niet naar het gehoor komt.
3.3.
In een brief van 9 juni 2023 heeft eisers gemachtigde aan de staatssecretaris laten weten dat eiser bij nader inzien geen prijs stelt op een nader gehoor om zijn asielaanvraag toe te lichten en dat hij niet zal verschijnen voor het gehoor op 12 juni 2023. Uit het rapport van het gehoor op 12 juni 2023 blijkt ook dat eiser niet is verschenen. Op 13 juni 2023 heeft de staatssecretaris een voornemen uitgebracht tot afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond. Eiser heeft daarop op dezelfde dag gereageerd met een zienswijze, waarin hij betoogt dat de asielaanvraag niet kan worden afgewezen zonder een nader gehoor.
3.4.
De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser vervolgens afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000. Volgens de staatssecretaris bestaat er voldoende grond om de asielaanvraag kennelijk ongegrond te verklaren. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat eiser afdoende in de gelegenheid is gesteld om zijn asielaanvraag nader toe te lichten tijdens een nader gehoor en dat eiser van meet af aan nadrukkelijk is gewezen op de mogelijke consequenties van het niet verschijnen. Desondanks is eiser niet verschenen bij het nader gehoor en hij heeft hiervoor geen verschoonbare omstandigheden aangevoerd. Volgens de staatssecretaris heeft eiser alleen aangelegenheden aan de orde gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Bovendien is eiser afkomstig uit een veilig land van herkomst en heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Marokko, er aanleiding bestaat om aan te nemen dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Daarom is niet aannemelijk geworden dat Marokko in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
Het standpunt van eiser
4. Eiser stelt dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Volgens eiser kan de staatssecretaris een asielaanvraag niet kennelijk ongegrond verklaren als er geen nader gehoor heeft plaatsgevonden en er dus geen asielmotieven bekend zijn. Dan ligt een buitenbehandelingstelling meer voor de hand. Eiser wijst daarbij op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 24 mei 2023 [1] en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 30 mei 2023. [2] Daarnaast wijst eiser op de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn) en Richtlijn 2013/33/EU (de Opvangrichtlijn), waarin staat beschreven dat in de regel de aanvraag definitief zal worden afgedaan wanneer er een nader gehoor heeft plaatsgevonden. Verder volgt uit deze Memorie van Toelichting dat wanneer er geen nader gehoor heeft plaatsgevonden, de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld omdat er in die gevallen doorgaans nog onvoldoende informatie beschikbaar is waarop een inhoudelijk oordeel kan worden gebaseerd. [3]
Het standpunt van de staatssecretaris
5. De staatssecretaris wijst op artikel 28 van de Procedurerichtlijn. Dat artikel vermeldt de bevoegdheid van de beslisautoriteit van de lidstaat om de behandeling van een asielaanvraag te beëindigen. In dat artikel staat ook de mogelijkheid voor de beslisautoriteit van de lidstaat om de asielaanvraag af te wijzen, mits de asielaanvraag op basis van een toereikend onderzoek ten gronde overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU (de Kwalificatierichtlijn) als ongegrond wordt beschouwd. Daarnaast wijst de staatssecretaris erop dat in artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn de samenwerkingsverplichting staat. Daarbij staat voorop de verplichting voor de vreemdeling om alle elementen ter staving van de asielaanvraag zo spoedig mogelijk in te dienen. Indien de vreemdeling niet aan zijn verplichtingen voldoet, kan een toereikend onderzoek volgens de staatssecretaris ook bestaan uit het betrekken wat anderszins bekend is.
5.1.
De staatssecretaris wijst er verder op dat artikel 28 van de Procedurerichtlijn is geïmplementeerd in artikel 30c van de Vw 2000. Dit artikel geeft de staatsecretaris een bevoegdheid om de asielaanvraag buiten behandeling te stellen. De staatssecretaris is daartoe evenwel niet verplicht.
5.2.
Tot slot wijst de staatssecretaris op artikel 14 van de Procedurerichtlijn. Daarin staat dat de beslisautoriteit, alvorens een beslissing te nemen, de vreemdeling in de gelegenheid stelt persoonlijk te worden gehoord. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat daaraan in onderhavige zaak is voldaan, omdat eiser is uitgenodigd voor het gehoor op 12 juni 2023 en hij van deze uitnodiging ook op de hoogte was, gelet op het bericht van zijn gemachtigde van 9 juni 2023. Er zijn volgens de staatssecretaris, gelet op het tweede lid van artikel 14 van de Procedurerichtlijn, omstandigheden waaronder kan worden afgezien van een persoonlijk onderhoud. Dat is volgens hem iets anders dan de situatie waarin de vreemdeling wel in de gelegenheid is gesteld, maar van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. Uit het derde lid van artikel 14 van de Procedurerichtlijn volgt volgens de staatssecretaris tot slot dat het feit dat geen persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden in overeenstemming met dat artikel, de beslisautoriteit niet belet een beslissing te nemen over de asielaanvraag. Daarbij is niet geclausuleerd dat het in dat geval uitsluitend kan gaan om een beëindiging als bedoeld in artikel 28 van de Procedurerichtlijn. Daarbij wijst de staatssecretaris erop dat volgens artikel 14, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten, onverminderd artikel 28, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, bij een beslissing op een asielaanvraag kunnen laten meewegen dat de verzoeker niet voor het persoonlijk onderhoud is verschenen, tenzij hij daarvoor een geldige reden had.
Het oordeel van de rechtbank
Wat houdt partijen verdeeld?
6. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de staatssecretaris een asielaanvraag kan afwijzen als (kennelijk) ongegrond wanneer de vreemdeling niet is verschenen bij het nader gehoor en er zodoende, in sommige gevallen behoudens de korte toelichting tijdens het aanmeldgehoor, door de vreemdeling geen asielmotieven naar voren zijn gebracht. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
Het relevante kader
7. Volgens artikel 28, eerste lid, eerste volzin, van de Procedurerichtlijn zorgen de lidstaten ervoor dat de beslissingsautoriteit beslist om hetzij de behandeling van het verzoek te beëindigen ofwel, mits zij het verzoek op basis van een toereikend onderzoek ten gronde overeenkomstig artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn als ongegrond beschouwt, het verzoek af te wijzen, wanneer er een gegronde reden is om aan te nemen dat de verzoeker zijn verzoek impliciet heeft ingetrokken of dat hij impliciet van dit verzoek heeft afgezien.
7.1.
Artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 bepaalt dat een asielaanvraag buiten behandeling kan worden gesteld in de zin van artikel 28 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet is verschenen bij een gehoor en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen.
7.2.
Volgens artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn kunnen de lidstaten, voor zover hier van belang, een verzoek enkel als ongegrond afwijzen wanneer de beslissingsautoriteit heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig de Kwalificatierichtlijn. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat in gevallen van ongegronde verzoeken waarop een van de in artikel 31, achtste lid, vermelde omstandigheden van toepassing is, de lidstaten tevens een verzoek als kennelijk ongegrond kunnen beschouwen indien dit zo in de nationale wetgeving is omschreven.
7.3.
Op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Vw 2000 kan een asielaanvraag in verschillende gevallen worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn.
7.4.
Volgens artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn mogen de lidstaten van de verzoeker verlangen dat hij alle elementen ter staving van het verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient. De lidstaat heeft tot taak om de relevante elementen van het verzoek in samenwerking met de verzoeker te beoordelen. Volgens het tweede lid van dat artikel bestaan de in het eerste lid bedoelde elementen in de verklaringen van de verzoeker en alle documentatie in het bezit van de verzoeker over zijn leeftijd, achtergrond, ook die van relevante familieleden, identiteit, nationaliteit(en), land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere verzoeken, reisroutes, reisdocumenten en de redenen waarom hij een verzoek om internationale bescherming indient. De beoordeling van een verzoek om internationale bescherming vindt volgens het derde lid plaats op individuele basis en houdt onder meer rekening met de door de verzoeker afgelegde verklaring en overgelegde documenten, samen met informatie over de vraag of de verzoeker aan vervolging of andere ernstige schade blootgesteld is dan wel blootgesteld zou kunnen worden.
7.5.
Verder vermeldt de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de Procedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn (Memorie van Toelichting) [4] dat een aanvraag kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond wanneer er in redelijkheid geen twijfel mogelijk is over de ongegrondheid van de aanvraag. Ook vermeldt de Memorie van Toelichting dat voor het kennelijk ongegrond verklaren van een aanvraag wel een volledig onderzoek naar de aanvraag zal plaatsvinden, omdat de gronden voor afwijzing als kennelijk ongegrond naar hun aard pas kunnen worden aangenomen wanneer hiernaar onderzoek is gedaan. Daarnaast volgt daaruit dat in de regel een aanvraag definitief zal worden afgedaan wanneer er een nader gehoor heeft plaatsgevonden en dat, wanneer er geen nader gehoor heeft plaatsgevonden, de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld. In die gevallen is er namelijk doorgaans nog onvoldoende informatie beschikbaar om daarop een inhoudelijk oordeel te baseren.
Wanneer is sprake van een toereikend onderzoek ten gronde?
-
Doorgaans een nader gehoor vereist
8. Of er een toereikend onderzoek ten gronde (ook wel: volledig onderzoek naar de aanvraag) heeft plaatsgevonden, hangt af van de omstandigheden van het geval. In de situatie dat de vreemdeling zonder afmelding niet verschijnt voor het nader gehoor is daarvan naar het oordeel van de rechtbank in de regel geen sprake. In dat geval heeft de vreemdeling immers zijn asielmotieven niet tijdens een nader gehoor kenbaar gemaakt en is er in zoverre slechts ten dele onderzoek verricht naar de asielaanvraag. Wanneer er daarnaast uitsluitend tijdens de aanmeldfase verklaringen zijn afgelegd over de asielmotieven en er dus anderszins geen andere informatie voorhanden is over de asielmotieven van de vreemdeling, kan dit onderzoek tijdens de aanmeldfase – anders dan de staatssecretaris impliceert – niet worden aangemerkt als volledig onderzoek naar de aanvraag. Daarvoor is van belang dat de korte aanduiding van de asielmotieven tijdens het aanmeldgehoor niet geschikt of bedoeld is voor het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag.
8.1.
De rechtbank ziet zich in dat oordeel gesterkt omdat artikel 3.108d, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) de staatsecretaris verbiedt deze tijdens de aanmeldfase afgelegde verklaringen over de asielmotieven te betrekken bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de asielaanvraag. Nu deze verklaringen niet kunnen worden betrokken bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de asielaanvraag en er in de hiervoor geschetste situatie ook anderszins geen duidelijkheid bestaat over de asielmotieven, kan de staatsecretaris in die gevallen niet met succes betogen dat er in redelijkheid geen twijfel mogelijk is over de ongegrondheid van die aanvragen. Dan doet zich de situatie voor, zoals beschreven in de Memorie van Toelichting, dat er nog onvoldoende informatie beschikbaar is waarop een inhoudelijk oordeel kan worden gebaseerd. De staatssecretaris kan in die situatie dus ook niet overeenkomstig de Kwalificatierichtlijn vaststellen dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor internationale bescherming, waardoor de asielaanvraag ook niet kan worden afgewezen als (kennelijk) ongegrond.
8.2.
Dat volgens artikel 14, derde lid, van de Procedurerichtlijn de beslissingsautoriteit ook een beslissing over een verzoek om internationale bescherming kan nemen wanneer er geen persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden in overeenstemming met dit artikel, maakt het voorgaande niet anders. Dit laat immers onverlet dat de beslissingsautoriteit het verzoek alleen kan afwijzen als (kennelijk) ongegrond wanneer zij het verzoek op basis van een toereikend onderzoek ten gronde als ongegrond beschouwt.
8.3.
De rechtbank volgt de staatssecretaris gezien het voorgaande niet in zijn standpunt dat hij in de in rechtsoverweging 8 genoemde gevallen bevoegd zou zijn de aanvraag af te wijzen als (kennelijk) ongegrond. Wel kan de staatssecretaris in die gevallen, wanneer er geen goede reden is voor het niet verschijnen bij het gehoor, de aanvraag buiten behandeling stellen met toepassing van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
-
Niet altijd een nader gehoor vereist
9. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er echter situaties denkbaar waarin er ondanks het ontbreken van een nader gehoor waarin asielmotieven naar voren zijn gebracht, er wél sprake is van volledig onderzoek naar de aanvraag en er in redelijkheid geen twijfel bestaat over de ongegrondheid van de aanvraag. Een dergelijke situatie doet zich ook voor in het geval van eiser. Dit licht de rechtbank als volgt toe.
9.1.
Eiser is in een brief van 30 mei 2023 uitgenodigd voor een gehoor op 12 juni 2023. In deze brief heeft de staatssecretaris vermeld dat als eiser niet verschijnt en hij daarvoor ook geen goede reden heeft doorgegeven aan de staatssecretaris, de staatssecretaris ervan uitgaat dat eiser zijn asielaanvraag niet wil doorzetten. De staatssecretaris zal de asielaanvraag van eiser dan niet verder beoordelen. Eiser is niet verschenen voor zijn gehoor op 12 juni 2023 en hij heeft daarvoor ook geen (verschoonbare) reden gegeven. Eisers gemachtigde heeft de staatssecretaris op 9 juni 2023 slechts laten weten dat eiser bij nader inzien geen prijs stelt op een nader gehoor om zijn asielaanvraag toe te lichten en dat hij niet zal verschijnen bij het gehoor op 12 juni 2023.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris uit deze afmelding, en met name uit de daarvoor opgegeven reden, kunnen afleiden dat er bij eiser geen asielmotieven bestaan waarnaar de staatssecretaris onderzoek moet verrichten. Eiser stelt immers dat hij bij nader inzien geen prijs stelt op een nader gehoor. Daaruit blijkt genoegzaam dat bij eiser geen behoefte (meer) bestaat aan internationale bescherming. Verder betrekt de rechtbank bij dit oordeel dat de staatssecretaris in de uitnodiging voor dit gehoor expliciet heeft vermeld dat wanneer eiser zonder goede reden niet verschijnt bij het nader gehoor, hij ervan uitgaat dat eiser de asielaanvraag niet wil doorzetten. Onder die omstandigheden is er geen aanleiding voor meer of ander onderzoek door de staatssecretaris naar de asielaanvraag en kan het onderzoek in zoverre als volledig worden beschouwd. Daarnaast bestaat er in redelijkheid geen twijfel over de ongegrondheid van de aanvraag zoals bedoeld in artikel 28, eerste lid, eerste volzin, van de Procedurerichtlijn. Daarbij is van belang dat de Marokkaanse nationaliteit van eiser ook geen aanleiding geeft te veronderstellen dat hij in het land van herkomst voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of ernstige schade heeft te vrezen, nu dit land als veilig land van herkomst is aangemerkt. Vanwege eisers uitlatingen op 9 juni 2023 en de bijbehorende afmelding voor het nader gehoor had de staatssecretaris dus gegronde redenen om aan te nemen dat eiser zijn verzoek impliciet heeft ingetrokken dan wel impliciet van zijn verzoek heeft afgezien en dat er geen asielmotieven zijn die moesten worden onderzocht. Gezien het voorgaande verzet noch de Procedurerichtlijn, noch de Vw 2000 zich tegen afwijzing van de asielaanvraag van eiser als ongegrond.
9.3.
Dat eiser ter zitting bij de rechtbank heeft betoogd dat hij inmiddels wél prijs stelt op een nader gehoor, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank ziet zich immers voor de vraag gesteld of de staatssecretaris ten tijde van de besluitvorming zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen nader onderzoek naar zijn asielaanvraag nodig was en dat er in redelijkheid geen twijfel bestond over de ongegrondheid van de aanvraag. Indien eiser inmiddels wel weer behoefte meent te hebben aan internationale bescherming, kan hij een nieuwe asielaanvraag indienen. Dit verzoek om internationale bescherming zal de staatssecretaris vervolgens beoordelen. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat de staatssecretaris in dit kader ter zitting terecht heeft opgemerkt dat het op zijn weg ligt om vorm en invulling te geven aan de asielprocedure en dat het niet aan eiser is om te bepalen of, en zo ja wanneer, het houden van een nader gehoor hem goed uitkomt. Naar het oordeel van de rechtbank is hier geen plaats voor een zogenoemde ex nunc-beoordeling.
Kennelijk ongegrond
10. De rechtbank stelt verder vast dat eiser geen (zelfstandige) beroepsgronden heeft gericht tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000. Deze afwijzingsgronden kunnen derhalve in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond kunnen afwijzen op grond van artikel 30, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000. Hoewel doorgaans een nader gehoor noodzakelijk zal zijn om te kunnen spreken van een toereikend onderzoek ten gronde, zijn er ook situaties denkbaar waarin ook zonder een nader gehoor tot die conclusie kan worden gekomen. Die situatie doet zich ook bij eiser voor. Daarom volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat de staatssecretaris zijn aanvraag buiten behandeling had moeten stellen.
11.1.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. de Jong - Nibourg, voorzitter, en mr. C.T.C. Wijsman en mr. M. Kleijn Hesselink, leden, in aanwezigheid van mr. M.W.M. Bankers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 8 november 2023
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Kamerstukken II, 2014/15, 34088, nr. 3.
4.pagina 13, 15 en 16.