ECLI:NL:RBDHA:2023:18780

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
NL23.12843
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag als kennelijk ongegrond door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 27 december 2022 een aanvraag ingediend, die op 24 april 2023 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank onderzoekt of de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet is verschenen op een nader gehoor en of er sprake was van een verschoonbare reden voor zijn afwezigheid. Eiser had eerder op 3 maart 2022 een asielaanvraag ingediend, maar was op 15 september 2022 zonder bericht vertrokken. De staatssecretaris heeft vervolgens het voornemen geuit om de aanvraag buiten behandeling te stellen, maar dit werd later omgezet naar een afwijzing als kennelijk ongegrond.

De rechtbank constateert dat eiser niet is verschenen op het nader gehoor en dat de staatssecretaris geen deugdelijke motivering heeft gegeven voor de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft aangetoond dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat er geen procesbelang meer zou zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de afwijzing van asielaanvragen en de noodzaak om de rechten van asielzoekers te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12843

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 27 december 2022 als kennelijk ongegrond in de algemene procedure op grond van artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, Vw met het bestreden besluit van 24 april 2023.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met zaaknummer NL23.12844, op 16 mei 2023 behandeld. Daaraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van de staatssecretaris. Tevens was een tolk aanwezig.
Totstandkoming van het besluit en beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris terecht eisers asielaanvraag heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris niet deugdelijk gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond is verklaard. Het beroep van eiser is dan ook gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eiser heeft op 3 maart 2022 een asielaanvraag ingediend. Op 6 maart 2022 heeft een aanmeldgehoor Dublin plaatsgevonden. Frankrijk heeft op 18 april 2022 aangegeven niet bereid te zijn om een claimakkoord af te geven. Eiser is op 22 april 2022 opgenomen in de nationale procedure. Eiser is zonder bericht niet verschenen op een afspraak bij Medifirst op 15 september 2022. Op 23 september 2022 bericht de staatssecretaris dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken op 14 september 2022, zo blijkt uit informatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). De staatssecretaris heeft op 23 september 2022 het voornemen geuit om de asielaanvraag buiten behandeling te stellen op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Daartegen is op 27 september 2022 een zienswijze uitgebracht en bij besluit van 30 september 2022 is de buitenbehandelingstelling gehandhaafd.
4. Eiser heeft op 27 december 2022 opnieuw een asielaanvraag ingediend. Eiser is vervolgens, na een uitnodiging op 27 maart 2023 voor een gehoor, niet verschenen. In het voornemen van 20 april 2023 heeft de staatssecretaris het voornemen geuit om de asielaanvraag af te wijzen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Na een zienswijze op 24 april 2023 is bij besluit van 24 april 2023 de afwijzing als kennelijk ongegrond gehandhaafd.
Procesbelang
5. De staatssecretaris heeft de rechtbank op 15 mei 2023 bericht dat op 10 mei 2023 aan de staatssecretaris is gemeld dat eiser op 4 mei 2023 zelfstandig de woonruimte heeft verlaten en met onbekende bestemming is vertrokken. Ter ondersteuning hiervan heeft de staatssecretaris een bijlage geupload van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COa). De staatssecretaris stelt dat eiser zich sindsdien niet heeft gemeld en dat uit de gronden van beroep lijkt te volgen dat zijn gemachtigde geen contact meer met hem heeft. Daarom is er volgens de staatssecretaris geen procesbelang meer.
5.1.
Eiser is ter zitting niet verschenen. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij vrijdag 12 mei 2023 nog contact heeft gehad met een medewerker van Ter Apel. De gemachtigde van eiser bestrijdt met klem dat eiser met onbekende bestemming is vetrokken. Dat is volgens de gemachtigde van eiser onjuist, omdat, zo stelt hij, de medewerkers van Ter Apel eiser nog hebben gezien en een medewerker van Ter Apel ook contact met hem heeft gehad over eiser op 12 mei 2023. De gemachtigde van eiser stelt dat eiser zich in Ter Apel heeft gemeld en dat een herhaalde asielaanvraag buiten behandeling is gesteld. De gemachtigde van eiser zal eiser ook in die procedure bijstaan, maar kreeg het voornemen niet in verband met privacy redenen. De gemachtigde van eiser stelt dan ook dat er nog immer procesbelang is, ook al is hij niet op het gehoor verschenen en ook niet op gesprek bij gemachtigde zelf.
5.2.
De staatssecretaris heeft ter zitting het standpunt dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat er daarom geen procesbelang meer is, gehandhaafd. Daartoe is erop gewezen dat nadat eiser de woonruimte verliet op 4 mei 2023, daarna nog een check is gedaan op 10 mei 2023. Gebleken is dat eiser niet te traceren is. Het COa weet ook niet waar eiser momenteel verblijft/is. Eiser heeft zich nog steeds niet gemeld. De desbetreffende medewerker van Ter Apel met wie de gemachtigde van eiser op 12 mei 2023 heeft gesproken heeft een telefoonnotitie gemaakt en daarin zijn geen mededelingen vermeld over eisers verblijfplaats. De staatssecretaris heeft getracht om op 12 mei 2023 een besluit in persoon aan eiser uit te reiken en dat is niet gelukt. Dat eiser vast zou zitten in strafrechtelijke detentie, is ook geen sprake van, na een controle in het systeem. Ook is gesteld dat er kennelijk veel onduidelijkheden zijn over wat er de afgelopen dagen, voorafgaand aan de zitting, is gebeurd.
5.3.
Gelet op het voorgaande moet de rechtbank nu eerst de vraag beantwoorden of eiser nog procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. Uit vaste rechtspraak, onder meer de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579), volgt dat, indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd, met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van uit moet worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is alleen anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert immers dat de gemachtigde weet dat de vreemdeling nog in Nederland is, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
5.4.
De rechtbank deelt het standpunt van de staatssecretaris dat er veel onduidelijkheden zijn met betrekking tot het wel of niet met onbekende bestemming vertrokken zijn van eiser. Nu niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, zal de rechtbank in dit geval procesbelang aannemen en overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
Uitnodiging voor het nader gehoor ontvangen
6. In beroep is gesteld dat eiser niet is verschenen bij het nader gehoor. Onduidelijk is waarom hij niet is verschenen. De gemachtigde van eiser stelt dat hij weet dat wanneer iemand in strafrechtelijke detentie zit, dit niet altijd bij de staatssecretaris bekend is. De staatssecretaris heeft ook geen onderzoek gedaan naar de reden waarom eiser niet bij het gehoor is verschenen, terwijl dat wel had gemoeten.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser zonder verschoonbare reden niet is verschenen op het gehoor en dat wat is aangevoerd dit niet anders maakt, nu eiser de uitnodiging voor het gehoor heeft ontvangen en daarvoor heeft getekend. Nadien heeft eiser geen contact opgenomen met de staatssecretaris via het in de brief vermelde telefoonnummer om aan te geven welke reden hij niet bij het gehoor aanwezig kon zijn danwel waarom hij niet is verschenen. Dan wordt inhoudelijk beslist. De staatssecretaris gaat er daarom vanuit dat eiser op de hoogte was van de datum van het gehoor en de gevolgen van het niet verschijnen zonder verschoonbare reden.
6.2.
Ter zitting is desgevraagd, door de staatssecretaris nader toegelicht uit welk gedingstuk nu concreet blijkt dat eiser heeft getekend voor de uitnodiging voor het gehoor. Het nader gehoor zou plaatsvinden op 18 april 2023. Uit gedingstuk met nummer 56 in het systeem, datum 3 april 2023, blijkt dat eiser daadwerkelijk heeft getekend voor ontvangst. De uitnodiging voor Medifirst is voor 6 april 2023. De rechtbank ziet in de eerste plaats een stuk getiteld “
Bewijs van ontvangst Uitnodiging start procedure spoor 4, MF”. Dat stuk is gedateerd op 4 april 2023 en voorzien van een handtekening van eiser. Dit betreft de uitnodiging voor Medifirst, zo is ter zitting toegelicht. Het stuk daarna betreft ‘
Bewijs van ontvangst Uitnodiging start procedure spoor 4’ en is ook gedateerd op 4 april 2023, ondertekend door eiser, aldus de staatssecretaris. Daar gaat de rechtbank ook vanuit. De enkele ter zitting gedane stelling dat dit wellicht niet de handtekening van eiser zou zijn, is onvoldoende om twijfels te plaatsen bij de handtekening. Het voorgaande betekent dat de staatssecretaris terecht stelt dat eiser heeft getekend voor de uitnodiging van het nader gehoor en dat hij dus op de hoogte moet zijn geweest dat dat gehoor op 18 april 2023 zou gaan plaatsvinden. Van een verschoonbare reden waarom hij niet is verschenen, is niet gebleken.
De afdoening van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond
7. De rechtbank stelt vast dat eiser wel is verschenen op het aanmeldgehoor van 24 februari 2023. De gehoormedewerker heeft eiser aangegeven dat dat gehoor ziet op vaststelling van de identiteit, nationaliteit en reisroute en welk land verantwoordelijk is voor de beoordeling van zijn asielverzoek en dat tijdens dat gehoor kort zal worden ingegaan op de asielmotieven. Eiser is vervolgens uitgelegd dat hij tijdens het nader gehoor uitgebreid in de gelegenheid zal worden gesteld om over zijn asielmotieven te vertellen. Eiser verklaart tijdens het aanmeldgehoor dat de reden dat hij Algerije heeft verlaten is vanwege problemen met een familie, over een meisje. Op de vraag of er nog andere redenen zijn waarom hij niet kan terugkeren, heeft hij geantwoord dat hij problemen had met de broer van dat meisje, die tegen hem aan zou zijn gebotst met een auto, die hem wilde mishandelen, waarna eiser zichzelf heeft verdedigd en hij is gestoken met een mes. Eiser verklaarde ook dat hij gewond was maar het heeft overleefd en dat hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf waarna hij is gevlucht.
7.1.
In het voornemen van 20 april 2023 is vervolgens overwogen dat nu eiser niet tijdens het nader gehoor is verschenen en niet is gebleken van een verschoonbare reden om te verschijnen, inhoudelijk op de asielaanvraag zal worden beslist. In het kader van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling is vervolgens overwogen dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en daarom niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat eiser bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade en dat hij daarom niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. De asielaanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder a, Vw, omdat eiser bij de indiening van zijn aanvraag en tijdens de gehoren alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 28 Vw.
7.2.
De Vw bevat bepalingen over het afwijzen van een asielaanvraag als kennelijk ongegrond en het buiten behandeling stellen van een asielaanvraag.
Artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw bepaalt
“Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0011823/2022-10-01) kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
a.de vreemdeling bij de indiening van zijn aanvraag en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0011823/2022-10-01)
(…)”
Artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw bepaalt:
“Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0011823/2022-10-01) kan buiten behandeling worden gesteld in de zin van artikel 28 van de Procedurerichtlijn, indien:
(…)
b.de vreemdeling niet is verschenen bij een gehoor en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen; of
(…)”
In de Vreemdelingencirculaire onder C2, onderdeel 8 is onder meer het volgende opgenomen:
De IND kan een aanvraag op alle momenten na de indiening daarvan buiten behandeling stellen, indien:
(…)
2.de vreemdeling is niet verschenen bij een gehoor en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen; of
(…)
Ad 2 en 3
Bij het beoordelen van de toerekenbaarheid betrekt de IND of de vreemdeling een geldige reden heeft voor het niet verschijnen of zonder toestemming (tijdelijk) vertrekken.
Indien één van bovengenoemde situaties leidt tot de conclusie dat de vreemdeling onvoldoende informatie heeft verstrekt, dan wel dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, wordt de aanvraag in ieder geval buiten behandeling gesteld.”
7.3.
Ter zitting heeft de rechtbank de staatssecretaris de vraag gesteld waarom niet gekozen is de asielaanvraag van eiser buiten behandeling te stellen met toepassing van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, nu eiser niet is verschenen bij het nader gehoor en de staatssecretaris ook (terecht) heeft vastgesteld dat daarvoor geen verschoonbare reden toe was.
7.4.
Daarop heeft de staatssecretaris aangegeven dat zaken waarin een vreemdeling wel verschijnt op het aanmeldgehoor maar niet op het nader gehoor voortaan op deze wijze afgedaan zullen worden, en in beginsel dus kennelijk ongegrond zullen worden verklaard. Ook is aangegeven dat artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, Vw een bevoegdheid betreft, evenals artikel 30b, eerste lid, onder a, Vw.
7.5.
Op de vraag van de rechtbank wat er nu precies concreet inhoudelijk is beoordeeld, heeft de staatssecretaris geantwoord dat het gaat om de afgelegde verklaringen tijdens het aanmeldgehoor omtrent problemen met een familie vanwege een vrouw. Volgens de staatssecretaris hebben die verklaringen geen raakvlakken met het Vluchtelingenverdrag. Eiser had tijdens het aanmeldgehoor meer, concreter kunnen verklaren. Dat hij dat niet heeft gedaan en dat hij vervolgens niet is verschenen op het nader gehoor komt voor zijn rekening en risico, aldus de staatssecretaris. Op de vraag waarom de weg van kennelijk ongegrond verklaring is gekozen en niet, zoals te doen gebruikelijk bij het niet verschijnen op gehoren, voor buitenbehandelingstelling, kon de staatssecretaris verder geen concreet antwoord op geven.
7.6.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom in dit geval gebruik is gemaakt van de bevoegdheid tot afwijzing van de aanvraag als kennelijk ongegrond en geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid die artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, Vw verleent tot buiten behandeling stelling van de asielaanvraag bij het niet verschijnen bij een gehoor. Tot dat oordeel komt de rechtbank op grond van het volgende.
7.7.
Een aanmeldgehoor is niet bedoeld voor een uitgebreide uiteenzetting over de asielmotieven. Dat is eiser ook meegedeeld tijdens dat gehoor. Daarom moest hij zijn antwoorden op dat moment ook kort houden. Weliswaar heeft eiser tijdens het aanmeldgehoor iets verklaard over zijn asielmotieven, maar anders dan de staatssecretaris stelt kan gelet op de aard van het aanmeldgehoor eiser niet worden tegengeworpen dat hij in het aanmeldgehoor hierover niet meer en concreter heeft verklaard. Nu er geen nader gehoor heeft plaatsgevonden en er slechts summiere informatie beschikbaar is over het asielrelaas van eiser, is zonder nadere motivering niet begrijpelijk waarom de staatssecretaris hier geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen en in plaats daarvan gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om de aanvraag af te wijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder a, Vw.
7.8.
De rechtbank wijst in dit verband ook op de Memorie van Toelichting1 waarin is vermeld: “
In de regel zal de aanvraag definitief worden afgedaan wanneer er een nader gehoor heeft plaatsgevonden. Wanneer er geen nader gehoor heeft plaatsgevonden, zal de aanvraag buiten behandeling worden gesteld. In die gevallen is er immers doorgaans nog onvoldoende informatie beschikbaar om een inhoudelijk oordeel op te baseren.”
7.9.
Gelet op het voorgaande bevat het bestreden besluit op dit punt een motiveringsgebrek.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om dit geschil finaal te beslechten.
9. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 ,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze
uitspraak;
-veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over het hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2014/15, 34088 nr. 3, onder iv (buiten behandeling stellen (artikel 30c Vw 2000).