ECLI:NL:RBDHA:2023:18830

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
NL23.30539
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag van eiser met verblijfsrecht in Cyprus

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Jemenitische nationaliteit, had op 16 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel in Nederland, nadat hij op 6 juni 2023 Nederland was ingereisd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde deze aanvraag niet-ontvankelijk op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser sinds 24 augustus 2021 internationale bescherming geniet in Cyprus, waar zijn verblijfsvergunning nog steeds geldig is. De rechtbank heeft op 17 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de staatssecretaris en een tolk.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Cyprus zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zijn verblijfsrecht in Cyprus niet meer geldig is of dat hij daar niet veilig kan terugkeren. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris in beginsel mag afgaan op informatie van andere lidstaten, zoals Cyprus, en dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het effectueren van zijn rechten in dat land. De rechtbank oordeelt dat de problemen die eiser in Cyprus heeft ervaren, niet voldoende zijn om te concluderen dat hij daar niet kan terugkeren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30539

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Szirmai),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser van 25 september 2023 tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 16 juni 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 18 september 2023 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser krijgt het bevel onmiddellijk naar het grondgebied van Cyprus te gaan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de vertegenwoordiger van de staatssecretaris, eiser, de gemachtigde van eiser en de tolk.

Wat aan het besluit vooraf is gegaan.

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft op 24 augustus 2021 in Cyprus internationale bescherming gekregen. Eiser heeft vervolgens op 3 december 2022 asiel aangevraagd in Oostenrijk, hetgeen is afgewezen. Eiser is op 6 juni 2023 Nederland ingereisd. Oostenrijk heeft het terugnameverzoek van Nederland op 8 augustus 2023 afgewezen. Uit de afwijzing is gebleken dat Oostenrijk eerder een claim heeft gelegd bij Cyprus en dat Cyprus dit verzoek op 18 april 2023 heeft afgewezen, omdat Cyprus op 24 augustus 2021 internationale bescherming heeft verleend aan eiser en de vergunning nog steeds geldig is. Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld een asielaanvraag in te dienen in Nederland; deze aanvraag dateert van 16 juni 2023.
3.
Het bestreden besluit
De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser in een andere lidstaat, te weten Cyprus, internationale bescherming heeft sinds 24 augustus 2021. Die bescherming is nog steeds geldig. De staatssecretaris heeft allereerst gesteld dat eiser niet de waarheid heeft gesproken. Tijdens het gehoor bescherming EU heeft eiser niets verteld over Cyprus. Eiser heeft niet de waarheid gesproken over zijn reisroute, de datum dat hij Jemen verliet en of hij in andere landen asiel heeft aangevraagd. Dit doet ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen. De staatssecretaris gaat ten aanzien van Cyprus in beginsel uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat wil zeggen dat Cyprus de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 3 Antifolterverdrag nakomt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat in zijn geval anders is. Nu eiser verblijf heeft in Cyprus is het voor eiser redelijk om naar dat land te gaan. De band met Cyprus is aanwezig en sterker dan de band met Nederland. De problemen die eiser stelt te hebben ondervonden in Cyprus zien op de periode voordat eiser een verblijfsvergunning kreeg. Daarna had eiser dezelfde rechten als alle anderen in Cyprus. Eiser heeft onvoldoende inspanningen verricht om de bescherming van de (hogere) autoriteiten in te roepen. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 17 maart 2023 (NL23.349) maakt dat niet anders. Daarin gaat het immers niet om statushouders.
4. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De algemene stelling van eiser in beroep dat hetgeen namens hem in de zienswijze is opgenomen als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is onvoldoende om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op in dient te gaan. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Voor zover eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is, zal de rechtbank zich hierna uitsluitend richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd.
7.1.
Eiser voert aan dat onvoldoende is vastgesteld of eiser een verblijfsrecht heeft op Cyprus en of hij weer tot Cyprus wordt toegelaten. Eiser is van mening dat de staatsecretaris navraag dient te doen bij de Cypriotische autoriteiten of en zo ja tot wanneer de verblijfsvergunning geldig is en of hij mag terugkeren. Eiser wijst in dit verband op een uitspraak van 9 juni 2023 van de rechtbank Roermond (ECLI:NL:RBLIM:2023:3480). Met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen is eiser van mening dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd.
7.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2016:2441) mag de staatssecretaris in beginsel afgaan op informatie van een andere lidstaat. Daarvoor is van belang dat het tijdsverloop beperkt is en moet uit de informatie duidelijk worden wat de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bij terugkeer is. Is dat niet het geval, dan dient de staatssecretaris nader onderzoek te doen naar de vraag of de vreemdeling nog steeds over een door de desbetreffende lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning dan wel een andere toestemming tot verblijf beschikt.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat uit informatie van de autoriteiten van Cyprus van
18 april 2023 blijkt dat eiser sinds 24 augustus 2021 internationale bescherming heeft op Cyprus. Uit het AIDA-rapport ‘Country Report: Cyprus. 2022 Update’ van april 2023 (AIDA-rapport) - waar de gemachtigde van de staatssecretaris ter zitting naar heeft verwezen - blijkt dat verblijfsvergunningen voor subsidiaire bescherming worden verleend voor een periode van een jaar die telkens vernieuwd kunnen worden met periodes van twee jaar (pagina 152). Dat zou betekenen dat de verblijfsvergunning van eiser uiterlijk geldig is tot 24 augustus 2024. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de staatssecretaris afgaan op het bericht van de Cypriotische autoriteiten van 18 april 2023. Het tijdsverloop sinds dit bericht is beperkt en uit het bericht wordt dus duidelijk dat eiser internationale bescherming geniet op Cyprus en dat zijn verblijfsvergunning nog geldig is. Daarbij wordt tevens opgemerkt dat eiser in augustus 2022 nog in Cyprus was en dat de rechtbank ervan uitgaat dat eiser zijn verblijfsvergunning toen heeft kunnen verlengen. Gelet daarop hoefde de staatssecretaris geen nader onderzoek te doen. Eiser heeft zelf ook geen documenten overgelegd of anderszins aannemelijk gemaakt dat zijn status als subsidiair beschermde zou zijn ingetrokken. De rechtbank overweegt voorts nog dat uit de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1253) volgt dat het verlopen van een verblijfstitel niet met zich brengt dat niet langer sprake is van afdwingbare subsidiaire bescherming. Zolang de aan de vreemdeling verleende status niet is ingetrokken of beëindigd, geniet deze vreemdeling, ook als hem zijn verblijfstitel is ontnomen, internationale bescherming. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7.4.
Het beroep van eiser op de hierboven genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, kan niet slagen omdat daarin sprake was van een andere situatie. In die zaak was er, anders dan in de zaak van eiser, sprake van een veel groter tijdsverloop tussen de datum waarop de vreemdeling bescherming in Cyprus had gekregen en de asielaanvraag in Nederland. Daarnaast had de staatssecretaris om die reden in die zaak, uit eigener beweging wel een brief naar de Cypriotische autoriteiten gestuurd om navraag te doen over de beschermingsstatus van de vreemdeling en had daar geen reactie op ontvangen van de Cypriotische autoriteiten.
8.1.
Eiser heeft tevens gesteld dat hij niet kan terugkeren naar Cyprus aangezien daar sprake is van schending van fundamentele rechten. Eiser is daar verstoken van basisbehoeften en heeft daar geen bescherming. Dit blijkt eveneens uit het AIDA-rapport van 11 april 2022. Eiser heeft te vrezen voor verregaande deprivatie als bedoeld in het arrest Ibrahim van het Hof van Justitie (HvJ) van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:219) hetgeen strijd oplevert met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
8.2.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in beginsel van uitgaan dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen in het algemeen zal nakomen jegens statushouders. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Cyprus dit niet doet en dat hij dus een reëel risico loopt op schending van fundamentele rechten bij terugkeer naar Cyprus. Bij de beantwoording van de vraag of eiser hierin is geslaagd, is het arrest Ibrahim van belang. In dit arrest benadrukt het HvJ dat de drempel voor een beroep op artikel 4 van het Handvest – dat gelijkstaat aan artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) – onverminderd hoog blijft. De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een ‘toestand van zeer verregaande materiële deprivatie’, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden.
De lat ligt dus met andere woorden hoog en die lat wordt in het geval van eiser niet gehaald. De rechtbank begrijpt dat de situatie voor eiser als statushouder in Cyprus moeilijk is. Dat het moeilijk is en dat de levensomstandigheden in Cyprus niet gelijk zijn aan die in Nederland, betekent echter niet dat de staatssecretaris ten aanzien van Cyprus niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en eiser bij terugkeer naar Cyprus in een situatie komt te verkeren die in strijd is met de verdragsverplichtingen.
8.3.
De staatssecretaris heeft tevens kunnen overwegen dat de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden in Cyprus, zien op de periode dat eiser nog in de asielprocedure zat. Eiser heeft immers verklaard dat hij na het verkrijgen van zijn status Cyprus meteen heeft verlaten (zie gehoor EU, pagina 5). De rechtbank ziet niet in waarom de staatssecretaris eiser zou moeten volgen in zijn stelling dat hij heeft verklaard dat hij na het verkrijgen van zijn status nog enkele maanden in Cyprus heeft verbleven en de situatie in Cyprus voor eiser toen ook niet verbeterde. Dat de tolk niet juist heeft vertaald, heeft de staatssecretaris niet hoeven volgen nu eiser vrij specifiek is geweest in zijn verklaringen.
8.4.
De staatssecretaris heeft voorts kunnen overwegen dat eiser door de aan hem verleende internationale bescherming dezelfde rechten heeft als staatsburgers van Cyprus en dat het aan eiser is om deze rechten te effectueren. Eiser heeft verklaard dat hij problemen heeft ondervonden bij het vinden van passende huisvesting, sociale voorzieningen en medische zorg. Uit de verklaringen van eiser blijkt echter ook dat hij huisvesting heeft gehad, dat hij heeft gewerkt, dat hij een financiële vergoeding heeft ontvangen na het verkrijgen van zijn verblijfsstatus en dat medische hulp wel mogelijk was.
8.5.
Van eiser mag verwacht worden dat hij zich bij problemen wendt tot de (hogere) Cypriotische autoriteiten of daartoe aangewezen instanties. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat uit de verklaringen van eiser niet is gebleken dat hij daartoe voldoende inspanningen heeft verricht. Evenmin heeft eiser zijn verklaringen over de verrichte inspanningen onderbouwd. Bovendien is van belang dat eisers gemachtigde ter zitting ook niet heeft betwist dat eiser zich niet tot de hogere autoriteiten heeft gewend.
De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank daarom kunnen overwegen dat niet is gebleken dat de autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3839). Dat eiser bescherming heeft verzocht bij de hulporganisaties Welfare en Ypsilon heeft de staatssecretaris als onvoldoende mogen aanmerken.
8.6.
Eiser wijst op een uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:244). Daaruit blijkt van een zorgelijke opvangsituatie in Cyprus als gevolg waarvan er veel Dublin-terugkeerders dakloos raken, maar ook dat van eiser niet kan worden gevergd dat hij eerst gaat klagen bij de autoriteiten van Cyprus. Eisers beroep op deze uitspraak gaat echter niet op nu er geen sprake is van een vergelijkbare situatie. Eiser heeft immers een status in Cyprus.
9. De staatssecretaris heeft gelet op het voorgaande in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Cyprus in zijn geval de internationale verplichtingen niet nakomt. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.