In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van vier eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel verblijf bij hun familie- of gezinslid, referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 19 juni 2019 afgewezen, omdat er volgens hem geen hechte persoonlijke banden bestonden tussen de eisers en de referent. Dit besluit werd door de rechtbank in eerdere procedures gegrond verklaard, maar na heroverweging door de staatssecretaris op 30 maart 2023 werd het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers, de referent en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen hechte persoonlijke banden zijn tussen de referent en de eisers. De rechtbank overweegt dat de referent tot 2010 met de eisers heeft samengewoond, maar daarna slechts sporadisch contact heeft gehad. De staatssecretaris heeft de relevante omstandigheden in de belangenafweging betrokken, waaronder de rol van de ouders van de eisers en de economische situatie van de referent. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom de belangenafweging in het nadeel van de eisers uitvalt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het besluit van de staatssecretaris in stand blijft en eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.