ECLI:NL:RBDHA:2023:18963
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor familie- of gezinslid met beroep op artikel 8 EVRM
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van twee Iraakse broers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij hun broer in Nederland te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 28 januari 2022, en het bezwaar hiertegen werd op 27 maart 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 31 augustus 2023 behandeld, waarbij de broers, hun broer (de referent) en de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat er geen hechte persoonlijke banden of een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen de broers en de referent. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast voor het aannemen van hechte persoonlijke banden lager ligt dan voor een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van de referent, die op het moment van de aanvraag net 18 jaar oud was. De rechtbank stelt vast dat de zorg die de broers voor de referent hebben geboden, niet boven de gebruikelijke zorg tussen broers uitsteekt.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de Staatssecretaris ook terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van familieleven tussen de broers en hun andere broer, die gehandicapt is. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris de belangenafweging op juiste wijze heeft gemaakt, waarbij de belangen van de Staat zwaarder wegen dan die van de eisers. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.