ECLI:NL:RBDHA:2023:18963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
NL23.11618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor familie- of gezinslid met beroep op artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van twee Iraakse broers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij hun broer in Nederland te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 28 januari 2022, en het bezwaar hiertegen werd op 27 maart 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 31 augustus 2023 behandeld, waarbij de broers, hun broer (de referent) en de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat er geen hechte persoonlijke banden of een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen de broers en de referent. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast voor het aannemen van hechte persoonlijke banden lager ligt dan voor een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van de referent, die op het moment van de aanvraag net 18 jaar oud was. De rechtbank stelt vast dat de zorg die de broers voor de referent hebben geboden, niet boven de gebruikelijke zorg tussen broers uitsteekt.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de Staatssecretaris ook terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van familieleven tussen de broers en hun andere broer, die gehandicapt is. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris de belangenafweging op juiste wijze heeft gemaakt, waarbij de belangen van de Staat zwaarder wegen dan die van de eisers. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. De eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.11618
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] ,

V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer] , eisers (gemachtigde: mr. S. Oukil),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopige verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’ (referent).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvragen met het besluit van 28 januari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 maart 2023 op het bezwaar van eisers is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eisers hebben de Iraakse nationaliteit en zijn geboren op [geboortedatum 1] 1990 respectievelijk [geboortedatum 2] 1992. Eisers zijn de broers van referent. Referent heeft ten behoeve van eisers een aanvraag gedaan om te verblijven bij referent, [broer] (hun broer) en hun moeder op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 28 januari 2022 afgewezen, omdat er - kort gezegd - geen sprake is van hechte persoonlijke banden, dan wel een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en hun broer en moeder.
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en hebben tegen verschillende overwegingen van de staatssecretaris in het bestreden besluit beroepsgronden ingediend. De rechtbank bespreekt deze beroepsgronden hierna.
Leeftijd referent
5. Eisers stellen dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de jonge leeftijd van referent. Ten tijde van de aanvraag was hij net 18 jaar.
6. Deze beroepsgrond slaagt niet. Referent heeft de aanvraag ten behoeve van zijn broers gedaan toen hij meerderjarig was, dus de staatssecretaris had (strikt genomen) kunnen toetsen of er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Nu de staatssecretaris dat niet heeft gedaan, maar heeft beoordeeld of er sprake is van hechte persoonlijk banden heeft de staatssecretaris voldoende rekening gehouden met de jonge leeftijd van referent. De bewijslast om hechte persoonlijke banden aan te nemen ligt namelijk lager dan de bewijslast bij een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Hechte persoonlijke banden tussen referent en eisers
7. Eisers stellen dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er sprake is van een band die gebruikelijk is tussen broers. De staatssecretaris heeft daartoe ten onrechte overwogen dat de zorg die [eiser 1] en [eiser 2] hebben gegeven aan referent aan te merken is als normaal tussen broers. Daarbij wordt ten onrechte gesteld dat de voorbeelden die eisers noemen tegenstrijdig zouden zijn met het asielrelaas van referent. Referent heeft in de asielprocedure verklaard dat hij zijn paspoort met zijn moeder heeft aangevraagd, maar tijdens de hoorzitting praat eiser over 'documenten', dat is meervoud. Ten aanzien van dit punt is daarom geen sprake van een tegenstijdigheid. Verder hebben eisers en referent ook niet summier verklaard. Uit de aanvraag, de bezwaargronden en de hoorzitting blijkt namelijk dat eisers en met name [eiser 1] bepaalde zorgtaken hebben overgenomen na het overlijden van hun vader. Daarnaast is er ook altijd sprake geweest van de zorg voor [broer] door alle gezinsleden.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte overwogen dat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eisers en referent. Eisers en referent hebben, totdat referent is gevlucht, samengewoond. De staatssecretaris heeft echter mogen overwegen dat uit de verklaringen van eisers en referent niet is gebleken dat eisers in grote mate hebben bijgedragen aan de opvoeding en verzorging van referent. Tot het overlijden van eisers vader waren de ouders beiden de primaire verzorgers van het gezin. De staatssecretaris heeft mogen overwegen dat het feit dat eisers referent af en toe hielpen doordat zij meegingen naar school of naar de stad, boodschappen deden en mee zijn gegaan om documenten aan te vragen de gebruikelijke banden tussen broers niet overstijgt. Verder is het niet duidelijk welke taken eisers erbij hebben gekregen sinds het overlijden van hun vader. Eisers en referent hebben daar summier over verklaard. In de aanvraag van referent staat dat eisers, voornamelijk [eiser 1] , zorgtaken op zich hebben genomen voor het gezin, maar deze enkele zorgtaken zijn op zichzelf onvoldoende om te kunnen spreken van hechte persoonlijke banden tussen de gezinsleden.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen [eiser 1] , [eiser 2] en [broer]
9. Eisers stellen dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van familieleven tussen eisers en [broer] . Daarbij heeft de staatssecretaris onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen van [broer] . Ook wordt in het bestreden besluit ten onrechte opgemerkt dat er verschillend zou zijn verklaard over de zorg
van [broer] . De verklaringen van de verschillende familieleden bevestigen dat zij allemaal een rol spelen bij de zorg voor [broer] . Voornamelijk [eiser 1] heeft deze rol op zich genomen na het overlijden van hun vader. De situatie van [broer] getuigt van een bijzondere omstandigheid. Het is voor [broer] gelet op zijn beperkingen heel moeilijk te begrijpen dat zijn broers niet mogen overkomen en hij mist zijn broers heel erg. Daarmee heeft de staatssecretaris onvoldoende rekening gehouden.
10. De rechtbank stelt voorop dat relaties tussen volwassenen niet altijd onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM vallen. Dit is pas het geval als er buiten de normale affectieve banden bijkomende elementen van afhankelijkheid worden aangetoond, zodat sprake is van meer dan de gebruikelijke emotionele afhankelijkheid.1 Voor de beoordeling of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie kunnen de volgende elementen relevant zijn: samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, mate van emotionele afhankelijkheid, gezondheid van gezinsleden en de banden met het land van herkomst. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen.
11. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris heeft mogen overwegen dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en [broer] . Eisers hebben geen documenten overgelegd waaruit blijkt in welke mate [broer] gehandicapt is, welke zorg hij nodig heeft en waarom [broer] van eisers afhankelijk is. Daarbij is ook niet gebleken dat [broer] exclusief afhankelijk is van eisers. Referent en de moeder van eisers zorgen namelijk op dit moment voor [broer] . Niet is gebleken dat zij de zorg voor [broer] niet voldoende kunnen geven. De moeder van eisers heeft wel verklaard dat het zwaar is om alleen voor [broer] te zorgen, omdat [referent] niet altijd thuis is2, maar daar blijkt nog niet uit dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en [broer] . De rechtbank begrijpt dat [broer] eisers, zijn broers, heel erg mist maar in die omstandigheid heeft de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om anders te beslissen. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
12. Eisers stellen dat de belangenafweging ten onrechte in hun nadeel is uitgevallen. In de belangenafweging heeft de staatssecretaris ten onrechte betrokken dat niet is gebleken dat de moeder van referent en eisers hulp nodig heeft van eisers voor de zorg van [broer] . Het wordt niet ingezien hoe de verklaring van eisers moeder, dat het zwaar is om in haar eentje voor [broer] te zorgen, deze conclusie rechtvaardigt. Uit deze verklaring blijkt juist het tegenovergestelde. De overweging van de staatssecretaris dat eisers geen binding hebben met Nederland, mag niet in hun nadeel worden uitgelegd, omdat dit een logisch gevolg is van het feit dat eisers in Irak zijn geboren en getogen. Verder is onduidelijk waarom bij de belangenafweging het middelenvereiste wordt tegengeworpen. Het gaat immers om een nareisprocedure. Het middelenvereiste geldt alleen voor reguliere mvv-aanvragen. Bovendien wordt ook niet onderbouwd waarom niet wordt voldaan aan het middelenvereiste en is ondeugdelijk gemotiveerd dat de kans klein is dat eisers op korte termijn betaald werk zullen verrichten in Nederland.
1. Zie werkinstructie 2020/16, paragraaf 3.4.
2 Zie verslag gehoor ambtelijke commissie, p. 9.
13. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris alle relevante gegevens en belangen van eisers in het kader van artikel 8 van het EVRM kenbaar afgewogen tegen het belang van de Nederlandse staat. Hij heeft voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. In de belangenafweging is in het voordeel van eisers meegewogen dat er een objectieve belemmering bestaat om het familie- en gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Dat geen sprake is van strijd met de openbare orde en eisers een geldig document voor grensoverschrijding hebben weegt ook in hun voordeel mee. Maar de staatssecretaris heeft in het nadeel van eisers mogen meewegen dat niet wordt voldaan aan het middelenvereiste. Dit middelenvereiste speelt een rol in deze procedure, omdat geen sprake is van een nareisprocedure, maar een reguliere mvv-aanvraag. Verder heeft de staatssecretaris de aard en intensiteit van het gezinsleven in het nadeel van eisers mogen meewegen. Het is namelijk niet gebleken dat de moeder van eisers in Nederland hulp nodig heeft van eisers bij de zorg voor [broer] . Daarnaast heeft de staatssecretaris in het nadeel van eisers mogen meewegen dat sprake is van een eerste toelating en dat geen sprake is van inmenging in het gezinsleven, en eisers nooit in Nederland hebben verbleven en sterkere banden hebben met hun land van herkomst. Daarbij heeft de staatssecretaris van belang mogen vinden dat eisers waarschijnlijk voor langere tijd gebruik zullen maken van de publieke voorzieningen. Gezien de belangen van de staat heeft de staatssecretaris de belangenafweging in het nadeel van eisers mogen laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 oktober 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.