ECLI:NL:RBDHA:2023:18967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
NL22.13231
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Zuid-Sudanese eiser op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Zuid-Sudanese eiser. De eiser had op 9 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 5 juli 2022 werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Groningen, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. G.J. van Kammen, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. J.E. van Rossem. Tijdens de zitting op 4 oktober 2022 werd het onderzoek geschorst om de eiser de gelegenheid te geven gehoord te worden, waarna het onderzoek op 9 februari 2023 werd hervat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser geloofwaardig achtte, maar dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Zuid-Soedan een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank overwoog dat, hoewel de situatie in Zuid-Soedan zorgelijk is, er geen bewijs is dat iedere terugkerende burger een risico loopt op willekeurig geweld. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag op goede gronden was afgewezen en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De eiser, geboren op 28 januari 1993, heeft verklaard dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn etnische afkomst en vreest voor gedwongen rekrutering door het antiregeringsleger. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer gedwongen zal worden om zich aan te sluiten bij het antiregeringsleger, aangezien hij zelf heeft verklaard dat het mogelijk is om deelname af te wijzen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser verworpen en de uitspraak openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13231

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Zuid-Sudanese nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. G.J. van Kammen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.E. van Rossem).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 9 augustus 2021 tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen als ongegrond in de verlengde asielprocedure.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting aangevangen, maar geschorst, om eiser gelegenheid te geven gehoord te worden.
Het onderzoek ter zitting is vervolgens op 9 februari 2023 hervat. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het navolgende.
1.1.
Eiser, geboren op 28 januari 1993, heeft de Zuid-Sudanese nationaliteit. Eiser is afkomstig uit Wau county, gelegen in Western Bahr el Ghazal in Zuid-Soedan. Eiser behoort tot de Balandi stam uit de regio Bagari. Hij heeft op 9 augustus 2021 een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft verklaard dat hij veel problemen heeft gehad vanwege zijn stamachtergrond en dat er – vanaf 2012- veel geweld is geweest tegen zijn stam van de kant van de Dinka stam, van milities en van de regering. Eiser is gevlucht en heeft tussen juni 2016 en februari 2017 op een locatie van het Rode Kruis verbleven. Eiser is vanwege gezondheidsproblemen naar Juba gegaan. Eiser heeft vanwege zijn stamafkomst problemen ondervonden met een officier bij de aanvraag om een vervangend paspoort. In april 2017 heeft hij Zuid-Soedan verlaten. Eiser vreest bij terugkeer voor de Dinka stam en voor de slechte situatie in Zuid Soedan. Eiser vreest om gedwongen gerekruteerd te worden door het anti-regeringsleger.
1.2.
Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
-identiteit, nationaliteit en herkomst;
-problemen wegens etnische afkomst.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht, evenals de problemen vanwege diens etnische afkomst en heeft deze verder getoetst op zwaarwegendheid. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk gegronde vrees voor vervolging heeft, noch dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Met betrekking tot de algemene situatie in Zuid-Soedan is overwogen dat, hoewel de situatie in Zuid-Soedan zorgelijk is, er nog niet is gebleken van een geweldssituatie die dusdanig is dat iedere burger die terugkeert alleen al door zijn aanwezigheid een risico loopt slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Soedan aanleiding geeft tot ernstige zorgen, maar dat er op dit moment geen aanleiding is om een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn (hierna: artikel 15c) aan te nemen. Daarbij hecht verweerder grote waarde aan het gegeven dat er in de eerste helft van 2020 en van 2021 een sterke afname is geweest van het geweld. Uit landeninformatie blijkt volgens verweerder dat de veiligheidssituatie in Wau County in recente jaren gestabiliseerd is, als gevolg van de in september 2018 ondertekende vredesovereenkomst. Verweerder erkent op zich wel dat er nog steeds geweldsincidenten plaatsvinden, maar gebleken is dat de provincie Western Bahr el Ghazal relatief het veiligst is, met in 2020 één incident, waarbij één persoon om het leven is gekomen.1 . Verweerder heeft ook gewezen op een rapport van ACCORD van 8 juni 2022, waarin nader is ingegaan op de incidenten in Zuid-Soedan in het eerste kwartaal van 2022. Daaruit komt naar voren dat er in het afgelopen kwartaal vijf incidenten in West Bahr-Al Ghazal hebben plaatsgevonden, waarbij 11 doden zijn gevallen2. Verweerder erkent dat dit op zich een stijging is ten opzichte van 2020, maar dat deze provincie, waaronder Wau County valt, nog steeds, relatief bezien, één van de veiligste regio’s in Zuid-Soedan is. Het is volgens verweerder niet aan de UNHCR om te bepalen welk beleid verweerder dient te voeren ten aanzien van Zuid-Soedan. In de penibele humanitaire situatie ziet verweerder evenmin aanleiding om een dergelijke situatie aan te nemen. Eiser heeft bovendien zelf verklaard dat recentelijk, op het moment dat hij al in Nederland was, iemand van de Balandi als stamhoofd is benoemd door de regering. Eiser heeft met zijn verklaringen evenmin aannemelijk gemaakt dat hij gedwongen zal worden om zich bij het antiregeringsleger aan te sluiten, nu hij zelf expliciet heeft verklaard dat het mogelijk is om nee te zeggen tegen deelname.
Gronden van beroep
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld. Eiser voert, kort samengevat, aan dat hij allereerst in beroep de standpunten handhaaft die door hem naar voren zijn gebracht in de zienswijze. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Zuid-Soedan het risico loopt op een gedwongen rekrutering door het antiregeringsleger en dat de veiligheidssituatie in Zuid-Soedan is verslechterd. Eiser verwijst daartoe onder andere naar het rapport van het UNHCR van oktober 2021 ‘UNHCR position on returns to South Sudan- update III’. Uit dit rapport en de overige rapporten, die eiser in de zienswijze3 heeft overgelegd, blijkt wel degelijk van een andere situatie in Zuid-Sudan dan de bronnen die verweerder heeft geraadpleegd, namelijk dat de veiligheidssituatie aldaar is verslechterd en dat het daarom onveilig is voor hem om terug te keren. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij op geen enkele wijze het geweer ter hand wenst te nemen, dus niet voor de milities en ook niet voor het regeringsleger. Ten onrechte is daarom overwogen dat hij zich hieraan kan onttrekken. Zonder zich aan te sluiten bij de milities of regeringsleger zal eiser namelijk geen bescherming krijgen. Eiser had daarin dus geen keuze. Daarom heeft hij het land ook moeten verlaten. Door te vluchten heeft eiser zich kunnen onttrekken aan het antiregeringsleger. Dat is volgens eiser heel wat anders dan ‘nee’ kunnen zeggen, zoals door verweerder overwogen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Verweerder is in het bestreden besluit uitgebreid ingegaan op de door eiser naar voren gebrachte zienswijze. Voor zover eiser in zijn beroepsgronden de zienswijze als herhaald en ingelast heeft beschouwd, gaat de rechtbank hieraan in het navolgende voorbij. Het is aan eiser om in de gronden van beroep aan te geven dat en in welke zin verweerder in zijn motivering in het bestreden besluit tekort is geschoten. De enkele verwijzing naar de zienswijze kan dan ook niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat in geschil is of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting naar Zuid-Soedan een reëel risico op ernstige schade loopt. Verweerder stelt zich daartoe op het standpunt dat, hoewel niet concreet door eiser is aangegeven, door hem een beroep is gedaan op artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn, althans een beroep op schending van artikel 3 van het EVRM, nu hij zijn vrees baseert op de algehele veiligheidssituatie in Zuid-Soedan. De rechtbank zal de beroepsgronden aan de hand hiervan beoordelen.
5.1.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er in Zuid-Soedan op dit moment geen sprake is van een zodanige geweldssituatie dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat iedere burger die terugkeert naar Zuid-Soedan enkel door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.2.
Verweerder is bevoegd heeft om te beoordelen of in een land sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn: verweerder is niet gehouden om een advies van de UNHCR over te nemen. De rechtbank overweegt verder dat de situatie zoals beschreven in het rapport van de UNHCR overeenkomt met het beeld dat verweerder heeft geschetst in zijn besluitvorming over de situatie in Zuid-Soedan, namelijk dat sinds het vredesakkoord in september 2018 het geweldsniveau is afgenomen en dat het geweld en de vijandelijkheden die daarna hebben plaatsgevonden plaatselijk zijn gebleven en van lage intensiteit zijn. Uit verschillende door partijen aangehaalde rapporten blijkt dat de veiligheidssituatie in Zuid-Soedan aanleiding geeft tot ernstige zorgen en dat er in het jaar 2020 sprake was van een zorgelijke geweldspiek.4 Verweerder heeft de gehele veiligheidssituatie in Zuid-Sudan integraal betrokken en beoordeeld, zich daarbij baserend op verschillende recente bronnen. Verweerder heeft dit in het verweerschrift nader geëxpliciteerd, waaronder het rapport van US Department of State van 30 maart 2021, '2020 Country Reports on Human Rights Practices: South Soedan', het rapport van ACCORD, van 23 maart 2021, 'South Sudan, Year 2020: Update on incidents according to the Armed Conflict Location & Event Data Projet', van 8 juni 2022 ‘South Sudan, first quartier 2022: Update on incidents according to the Armed Conflict Location & Events Data Project’ (ACLED).
5.3.
De door eiser aangehaalde informatie is door verweerder kenbaar en deugdelijk gemotiveerd in zijn motivering betrokken en bovendien is deze informatie inmiddels gedateerd. De cijfers zien op cijfers van 2020 en van begin 2021. Daar komt bij dat de door eiser aangehaalde stukken zien op een stam, waartoe eiser niet behoort, en op Juba, terwijl eiser afkomstig is van Wau. Eisers stelling dat de informatie omtrent Juba kan worden doorgetrokken naar Wau, kan niet tot een ander oordeel leiden. De door eiser aangehaalde recentere informatie5 schetst, zoals verweerder heeft toegelicht, geen wezenlijk ander beeld van de geschetste algemene veiligheidssituatie in Zuid-Soedan en kan reeds daarom niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat, hoewel de situatie zorgelijk is, niet is gebleken dat in Zuid-Soedan sprake is van een geweldssituatie die dusdanig erg is dat iedere burger, die daarnaar terugkeert, alleen al daardoor een risico loopt slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Verweerders conclusie dat in Zuid-Soedan geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn kan dan ook stand houden. De beroepsgronden kunnen niet slagen.
Ook in de humanitaire situatie heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien voor het aannemen van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c.
Vrees voor rekrutering door het antiregeringsleger
5.4.
Verweerder heeft zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft dat hij bij terugkeer naar Zuid-Soedan gedwongen zal worden om zich bij het antiregeringsleger aan te sluiten. Daarbij heeft verweerder terecht meegewogen dat eiser zelf expliciet heeft verklaard dat het mogelijk is om deelname aan het antiregeringsleger af te wijzen, indien gewenst. Ook heeft eiser immers onder meer verklaard dat hij eerder ook aan rekrutering van het antiregeringsleger heeft kunnen ontkomen6 en dat het mogelijk is om nee te zeggen tegen het antiregeringsleger en dat hij nimmer gedwongen is om zich aan te sluiten7. De beroepsgronden kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
Conclusie en gevolgen
6. Gelet op het voorgaande is terecht overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De asielaanvraag is op goede gronden afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van bekendmaking daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Rapport van Austrian Centre for Country of Origin & Asylum Research and Documentation (ACCORD) van 23 maart 2021, South Sudan, year 2020: Update on incidents according to the Armed Conflict Location & Event Data Project (ACLED) (ecoi.net).
2.South Sudan, first quartier 2022: Update on incidents according to the Armed Conflict Location & Events Data Project (ACLED).
3.Human Rights Watch jaarraport van 13 januari 2022, Vluchtelingenwerk Nederland 28 juni 2022 Zuid-Soedan-veiligheidssitatie en etnische conflicten, USDOS-US Department of State:2021 Country Report on Human Rights Practices: South Sudan, 12 april 2022, een analyse van ACLED -Armed Conflict Location & Event Data Project: Surface tension: ‘Communal’ violence and elite ambitions in South Sudan van 19 augustus 2021, Amnesty International Report 2022/22 South Sudan 2021 van 29 maart 2022, Artsen zonder Grenzen van 13 juli 2021.
4.Zie bijvoorbeeld Stimson – Data overview: Violance Against Civilians in South Sudan, 13 oktober 2020, Data Overview: Violence against Civilians in South Sudan • Stimson Center (https://www.stimson.org/2020/data-overview-violence-against-civilians-in-south-sudan/)
5.Zie voetnoot 3 op bld. 3.
6.Bld 8, nader gehoor.
7.Aanvullend gehoor, bld 4.