ECLI:NL:RBDHA:2023:19018

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
NL23.4688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van een opvolgende asielaanvraag en de relevantie van nieuwe elementen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 april 2023, wordt het beroep van eiser, een man van Mauritaanse nationaliteit, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn opvolgende asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 15 maart 2022 een nieuwe aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde deze niet-ontvankelijk op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank behandelt de vraag of er sprake is van relevante nieuwe elementen die de beoordeling van de asielaanvraag rechtvaardigen.

Eiser heeft eerder twee asielaanvragen ingediend, die ongegrond zijn verklaard. In zijn huidige aanvraag stelt hij dat hij vreest voor ernstige discriminatie in Mauritanië vanwege zijn etnische afkomst en huidskleur. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte de nieuwe elementen niet relevant heeft geacht. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag niet had mogen afwijzen zonder inhoudelijke beoordeling van de nieuwe argumenten die eiser heeft aangedragen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van opvolgende asielaanvragen, vooral wanneer nieuwe relevante elementen worden ingebracht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB NL23.4688

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

van Mauritaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C. Verbaas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de opvolgende asielaanvraag.
2. Eiser stelt van Mauritaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 16 september 2001. Hij heeft op 15 maart 2022 een opvolgende asielaanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 7 februari 2023 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. De rechtbank heeft het beroep, tezamen met zaaknummer NL23.4689, op 10 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Tevens was een tolk aanwezig en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

4. Eiser heeft tweemaal eerder een asielaanvraag ingediend. Die aanvragen zijn (kennelijk) ongegrond verklaard. Deze afwijzingen staan in rechte vast.
4.1.
Op 15 maart 2022 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. In de schriftelijke kennisgeving M35-O heeft eiser naar voren gebracht dat hij nooit heeft verteld over zijn slavernij, dat hij slaaf was vanaf geboorte tot aan zijn ontsnapping, dat hij en zijn moeder slaven waren, dat zijn moeder is overleden en dat hij daarna is ontsnapt. Ook is hierin vermeld dat eiser tijdens de slavernij seksueel is misbruikt. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiser verklaard dat hij een slaaf was en door de zoon van zijn leraar is misbruikt. Deze gebeurtenissen hebben volgens eiser in Mauritanië plaatsgevonden.
4.2.
In de zienswijze is namens eiser aangegeven dat eiser vanwege zijn afkomst en donkere huidskleur vreest voor ernstige discriminatie en daarom voor vervolging, dan wel een reëel risico loopt in de zin van artikel 3 van het EVRM, dan wel artikel 4 Handvest.
Voornemen en bestreden besluit
5. De aanvraag van 15 maart 2022 ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. De staatssecretaris heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de opvolgende asielaanvraag. In de vorige asielprocedure zijn de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig geacht, maar de herkomst van eiser is ongeloofwaardig geacht, evenals dat eiser onderworpen was aan slavernij. De staatssecretaris is van mening dat eiser in de huidige procedure geen nieuwe elementen en bevindingen heeft overgelegd om tot een ander oordeel omtrent zijn herkomst te komen. In dat verband wordt verwezen naar de uitkomst van een taalanalyse van 15 december 2017 van het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) waarin is geconcludeerd dat eiser eenduidig niet herleidbaar is tot Mauritanië. De verklaringen over de slavernij en het misbruik zijn ook geen nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn bij de beoordeling van de opvolgende asielaanvraag, nu reeds in de vorige procedure is geoordeeld dat ongeloofwaardig is dat eiser onderworpen is geweest aan slavernij en dat ook in rechte vaststaat.
5.1.
Ten aanzien van de vrees voor discriminatie stelt verweerder dat de genoemde vrees en de verwijzing naar bronnen nieuw. Echter, volgens de staatssecretaris kan het nieuwe element niet relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag omdat uit de aangedragen bronnen alleen blijkt dat er discriminatie is, er in het dossier van eiser geen aanwijzing is dat hij eerder met discriminatie te maken heeft gehad en zijn er voor Mauritanië geen risicogroepen of kwetsbare minderheidsgroepen aangemerkt zodat eiser niet met geringe of beperkte indicaties, of door wat anderen hebben meegemaakt zijn vrees aannemelijk maken. Het enkel overleggen van bronnen is volgens verweerder dus niet voldoende. Daarnaast blijkt uit de overgelegde bronnen niet dat er sprake is van een gewijzigde situatie in negatieve zin ten opzichte van vorige procedures van eiser voor wat betreft de algemene situatie in Mauritanië ten aanzien van discriminatie. Ter zitting is hieraan nog toegevoegd dat eiser tot de bevolkingsgroep Fular behoort, scholing heeft gehad en Arabisch spreekt.
Aanmerken aanvraag als opvolgende aanvraag
6. Eisers betoog dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser ten onrechte heeft aangemerkt als een opvolgende asielaanvraag is ter zitting ingetrokken. De rechtbank zal deze grond daarom verder niet bespreken.
Nieuwe relevante elementen of bevindingen
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zijn opvolgende asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat zijn asielaanvraag inhoudelijk had moeten worden beoordeeld nu hij een nieuw argument naar voren heeft gebracht, namelijk dat hij bij terugkeer naar Mauritanië vreest voor ernstige discriminatie vanwege zijn etnische herkomst en huidskleur. Eiser stelt dat de staatssecretaris ook dient te beoordelen of dit nieuwe element relevant kan zijn voor de beoordeling van zijn opvolgende asielaanvraag, waarbij van belang is of het element betrekking heeft op de persoon van eiser. Eiser stelt dat hiervan sprake is, nu dit nieuw is en omdat hij geen enkel sociaal vangnet heeft in Mauritanië. Hij vreest bij terugkeer naar Mauritanië voor vervolging of een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM vanwege zijn etnische afkomst en zijn donkere huidskleur. Dat had de staatssecretaris inhoudelijk moeten beoordelen.
7.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de door eiser gestelde vrees voor discriminatie vanwege zijn etnische afkomst en huidskleur een nieuw element is ten opzichte van de vorige asielprocedures van eiser. Wel in geschil is de vraag of dit nieuwe element relevant kan zijn voor de beoordeling van de opvolgende asielaanvraag. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat verweerder tot op bepaalde hoogte inhoudelijk moet ingaan op de opvolgende aanvraag om te beoordelen of nieuwe elementen en bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Tegelijkertijd moet verweerder voorkomen dat de aanvraag in dit stadium al inhoudelijk wordt beoordeeld. De ontvankelijkheid van de opvolgende aanvraag is namelijk niet afhankelijk van het antwoord op de vraag of verweerder ervan overtuigd is dat de nieuwe elementen en bevindingen die aanvraag afdoende staven.1
7.2.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in de beoordeling of er sprake is van een relevant nieuw element een te inhoudelijke beoordeling gegeven en daarvoor is op dit punt in de procedure geen ruimte (zie 7.1). Ernstige discriminatie kan een reden zijn om een asielvergunning te verlenen. Uit de door eiser overgelegde bronnen volgt dat er sprake is van discriminatie in Mauritanië. Nu verweerder van eiser verlangt dat hij terugkeert naar Mauritanië om daar een bestaan op te bouwen, terwijl hij daar – gelet op de in rechte staande afwijzingen op zijn eerdere asielaanvragen- niet is opgegroeid, heeft verweerder het nieuwe element ten onrechte als niet relevant aangemerkt.
Conclusie en gevolgen
8. De aanvraag van eiser is ten onrechte op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
8.1.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid om dit geschil finaal te beslechten. De rechtbank verwijst naar de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022, onder 5.3.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet de staatssecretaris de proceskosten van eiser vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 837, met een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2713, onder 5.2.