ECLI:NL:RBDHA:2023:19046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
C/09/635854 / FA RK 22-6452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, eenhoofdig gezag, kinderalimentatie, partneralimentatie, verdeling huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 november 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen [X] en [YY 1]. De vrouw, [X], heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken met nevenvoorzieningen, waaronder het verkrijgen van eenhoofdig gezag over de minderjarige kinderen. De man, [YY 1], is strafrechtelijk veroordeeld voor zware mishandeling van zijn kinderen, wat een belangrijke rol heeft gespeeld in de beoordeling van de verzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De vrouw krijgt het eenhoofdig gezag over de kinderen, terwijl er geen omgangsregeling tussen de man en de kinderen wordt vastgesteld, gezien de ernstige strafrechtelijke veroordelingen van de man en de wens van de kinderen om geen contact meer met hem te hebben. De rechtbank heeft ook kinderalimentatie vastgesteld van € 498,- per kind per maand, met een verhoging naar € 412,- per kind per maand per 1 maart 2024. Partneralimentatie is afgewezen, omdat de man geen draagkracht heeft. De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgemeenschap geregeld, waarbij de echtelijke woning en vakantiewoningen verkocht moeten worden, en de opbrengsten bij helfte verdeeld worden. De rechtbank heeft bepaald dat de saldi van de gezamenlijke bankrekeningen bij helfte moeten worden verdeeld op de datum van de beschikking. De man is ook verplicht om een schadevergoeding van € 19.000,- aan de kinderen te betalen, als gevolg van zijn strafrechtelijke veroordeling, welke niet tot de huwelijksgemeenschap behoort.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 22-6452 (scheiding) en FA RK 23-7000 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/635854 (scheiding) en C/09/654368 (verdeling)
Datum beschikking: 14 november 2023
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikkingop het op 19 september 2022 ingekomen verzoek van:
[X],
de vrouw,
en
[Y 2],
de nu jong-meerderjarige,
beiden wonende in [woonplaats 1] (gemeente [gemeentenaam] ),
advocaat: mr. N.T. Vogelaar te Maasdijk.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[YY 2],
de man,
wonende in [woonplaats 2]
advocaat: mr. G.B. van de Bunt te ’s-Gravenhage.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het op 19 september 2022 ontvangen verzoekschrift namens de vrouw, met
  • bijlagen;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van 21 december 2022 namens de
  • man, met bijlagen;
  • het verweerschrift van 16 februari 2023 tegen de zelfstandige verzoeken, met
bijlagen, en een aanvullend verzoekschrift namens de vrouw;
- het aanvullend verzoekschrift verdeling huwelijksgemeenschap van goederen en
vergoedingsrechten namens de vrouw, met bijlagen;
  • de brief van 10 juli 2023, namens de vrouw, met als bijlage productie 31;
  • het verweerschrift van 10 juli 2023 tegen de aanvullende verzoeken namens de
man, met bijlagen;
- het bericht van 29 september 2023 namens de vrouw, met bijlagen en een
vermeerdering van het verzoek;
  • het bericht van de man van 29 september 2023, met bijlagen;
  • het bericht van 30 september 2023 namens de man, met bijlagen en een verweerschrift aanvullende verzoeken verdeling tevens houdend aanvulling/wijziging verzoeken;
  • het bericht van 9 oktober 2023 namens de vrouw, met als bijlagen verklaringen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben schriftelijk hun mening kenbaar gemaakt.
Op 10 oktober 2023 is de zaak op de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat en de man met zijn advocaat.
Door beide advocaten zijn pleitnotities overgelegd.
Op de zitting heeft de man zijn verzoek om inzage te krijgen in de bankrekeningen van de kinderen ingetrokken.
Feiten
- Blijkens de huwelijksakte en de Basisregistratie Personen zijn de vrouw en de man op [huwelijksdag] 2004 te [huwelijksplaats 1] in gemeenschap van goederen gehuwd.
- Zij zijn de ouders van de volgende nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 2] ( [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedag 1] 2006 te
[geboorteplaats 1] ;
- [minderjarige 1] ( [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedag 2] 2008 te [geboorteplaats 2] ;
- [minderjarige 3] ( [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedag 3] 2012 te [geboorteplaats 3] ;
- [minderjarige 4] ( [minderjarige 4] ), geboren op [geboortedag 4] 2012 te [geboorteplaats 4] .
- Tevens zijn zij de ouders van de inmiddels jongmeerderjarige:
- [Y 1] ( [Y 1] ), geboren op [geboortedag 5] 2005 te [geboorteplaats 5] .
- De kinderen verblijven bij de vrouw.
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- Deze rechtbank heeft op 23 augustus 2022 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende dat:
- de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres 1] te ( [postcode] ) [plaatsnaam 1] en dat de man de woning onmiddellijk dient te verlaten en verder niet mag betreden, behoudens met voorafgaande instemming van de vrouw;
- de minderjarigen aan de vrouw zullen worden toevertrouwd.
- De man is bij beschikking van 15 september 2023 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank veroordeeld voor zware mishandeling van zijn dochter [minderjarige 1] , voor poging zware mishandeling van zijn dochter [minderjarige 2] , en voor de geestelijke en lichamelijk mishandeling van zijn vijf kinderen gedurende een periode van ongeveer tien jaar.
Verzoek en verweer
De gewijzigde verzoeken van de vrouw strekken tot:
I. het uitspreken van de echtscheiding,
met nevenvoorzieningen tot:
II. bepaling dat voortaan alleen aan de vrouw het ouderlijk gezag zal toekomen over
de minderjarige kinderen;
III. bepaling dat de geslachtsnaam van de minderjarige kinderen wordt gewijzigd in de
geslachtsnaam van de vrouw zodat zij in het vervolg de achternaam [geslachtsnaam X] zullen
dragen;
IV. bepaling dat de kinderen na de echtscheiding de gewone verblijfplaats bij
de vrouw zullen hebben;
V. vaststelling van kinderalimentatie van € 1.646,- per maand per minderjarig kind, bij
vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, met ingang van de datum van
inschrijving van de echtscheiding althans zodanig bedrag en met ingang van
zodanige datum als de rechtbank juist acht;
VI. bepaling dat partijen zullen bijdragen in de kosten voor het rijbewijs voor de
kinderen en tevens te bepalen dat de studiekosten na het 20e levensjaar van de
kinderen door partijen naar draagkracht zullen worden betaald, al dan niet onder
het door de rechtbank nader te stellen voorwaarden;
VII. vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van
€ 3.473,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de dag
van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand
althans zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank
juist acht;
VIII. gelasting van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel
van de vrouw zoals uiteengezet onder IX tot en met XXXVIII van haar aanvullend
verzoekschrift van 7 juli 2023 en onder XXXIX van het bericht van de vrouw van
29 september 2023;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man, na wijziging, nu nog zelfstandig verzocht:
- de echtscheiding uit te spreken,
met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;
- het geven van opdracht aan de Raad om onderzoek te doen naar de
mogelijkheid van contactherstel;
- vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie
primair van € 152,- per maand per kind, subsidiair van € 249,- per maand per
kind;
- primair afwijzing van het verzoek tot partneralimentatie en subsidiair vaststelling
van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 303,- bruto per
maand;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de man zoals uiteengezet in zijn brief van 30 september 2023
met aanvullend verzoek, pagina 7 tot en met 9;
- bepaling dat partijen ieder hun eigen advocaatkosten dienen te dragen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Beoordeling

Echtscheiding

Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen over wie partijen al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen.
Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding, heeft de rechtbank de bevoegdheid de echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
De rechtbank is van oordeel dat het redelijkerwijs niet mogelijk is gebleken een door beide partijen getekend ouderschapsplan over te leggen, gelet op de problematiek zoals hieronder onder het kopje
Kinderenwordt beschreven. De rechtbank zal daarom voorbijgaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv.
Nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank de man en de vrouw ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling
De man en de vrouw stellen over en weer dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en verzoeken beiden om de echtscheiding uit te spreken. De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk staat dus in rechte vast, zodat de rechtbank de daarop steunende wederzijdse verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond zal toewijzen.

Kinderen

Inleidend
De rechtbank stelt voorop dat [Y 1] , het oudste kind van partijen, tijdens deze procedure meerderjarig is geworden. Het gezamenlijk gezag van partijen over [Y 1] is daarmee van rechtswege komen te vervallen. De rechtbank leest de verzoeken van de vrouw die zien op de kinderen dan ook als betrekking hebbend op de
nu nog minderjarigekinderen.
De rechtbank merkt op dat het gezin van partijen een moeilijke periode achter de rug heeft waarin een en ander is voorgevallen dat ook nu nog sporen nalaat. Hoewel partijen het niet eens zijn over wat er precies is voorgevallen, is inzicht in deze geschiedenis van belang voor (bijna) alle verzoeken die rechtbank moet beoordelen, zodat zij daar eerst aandacht aan besteedt.
De man is op 15 september 2023 strafrechtelijk veroordeeld voor zware mishandeling van zijn dochter [minderjarige 1] in juni 2022, voor poging zware mishandeling van zijn dochter [minderjarige 2] in november 2021 en voor de geestelijke en lichamelijk mishandeling van zijn vijf kinderen gedurende ongeveer tien jaar, van januari 2012 tot en met juni 2022. De meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag heeft over de ernst van de strafrechtelijke feiten opgemerkt dat deze deel uitmaakten van een patroon van lichamelijk en geestelijke mishandeling van de kinderen door de man, die daardoor in hun geestelijke gezondheid en ontwikkeling zijn beschadigd, en waarbij de man (vrijwel) geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Opgelegd is een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling bij een forensische polikliniek. Ook is opgelegd een contactverbod met de kinderen en de vrouw en een locatieverbod voor Wateringen, beide voor de duur van drie jaar. Daarbij is de dadelijke uitvoerbaarheid bevolen, zodat het contactverbod en het locatieverbod direct gelden. De meervoudige strafkamer heeft de voorlopige hechtenis opgeheven, omdat het herhalingsgevaar voldoende wordt ondervangen door het voorwaardelijk deel van de straf en het contact- en locatieverbod. Verder moet de man aan zijn kinderen een schadevergoeding betalen, voor elk kind een bedrag van tussen de
€ 4.000,- en € 5.000,-, in totaal een bedrag van € 19.000,-, voor de immateriële schade die hij hen heeft toegebracht met zijn handelen.
Na de zware mishandeling van [minderjarige 1] door de man in de zomer van 2022 is het [instantie] betrokken geraakt. In het plan van aanpak, laatstelijk geactualiseerd op 1 november 2022, staat beschreven dat de vrouw en de kinderen geen contact meer hebben met de man en dat zij dit ook niet willen. Verder staat beschreven dat de vrouw en de kinderen systeem- dan wel traumabehandeling nodig hebben evenals een nieuwe start waarbij de scheiding is geregeld en de vrouw het eenhoofdig gezag heeft, zodat zij niet meer afhankelijk is van de man bij belangrijke beslissingen over de kinderen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de door [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geschreven brieven, waaruit, kort gezegd, volgt dat zij de man nooit meer willen zien, en achter de echtscheiding van partijen staan. [minderjarige 1] schrijft dat sinds de man uit haar leven is zij thuis weer rust, lol, warmte, liefde, veiligheid en gezelligheid ervaart. [minderjarige 2] schrijft dat zij niet meer aan de man herinnerd wil worden, en heeft haar brief ondertekend met
[geslachtsnaam X].
De vrouw heeft in haar stukken en op de zitting toegelicht dat de kinderen vanwege zijn strafrechtelijke handelen niets meer met de man te maken willen hebben en daarom ook hun achternaam willen wijzigen. Verder heeft zij toegelicht dat zowel zij als alle kinderen therapie hebben gevolgd, volgen of nog gaan volgen. Het is wisselend hoe het met de kinderen gaat. [minderjarige 3] heeft moeite met het vertrouwen van mensen. [minderjarige 4] krijgt meer zelfvertrouwen maar vanwege de stress is de zenuwaandoening in zijn ogen verslechterd. Sinds een half jaar is de aandoening weer gestabiliseerd. [minderjarige 1] is gestopt met de emdr-therapie omdat het niet werkte, en gebruikt medicijnen om tot rust te kunnen komen. [minderjarige 2] is recentelijk gestart met de opleiding mbo-verpleegkunde en heeft binnen die opleiding een coach die haar bijstaat. [Y 1] gaat in therapie voor een posttraumatisch stressstoornis. De vrouw heeft verder toegelicht dat zij op is; zij staat alle kinderen (emotioneel) bij en moet de praktische zaken rondom de echtscheiding en daaropvolgende verhuizing regelen.
De man is in hoger beroep gegaan tegen het strafvonnis en wacht die procedure dus in vrijheid af. Als de rechtbank de man goed begrepen heeft, ontkent de man niet – daargelaten de juridische kwalificatie ervan – de twee specifieke gebeurtenissen met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar kan de man zich met name niet neerleggen bij de veroordeling voor de geestelijke en lichamelijk mishandeling van zijn vijf kinderen gedurende ongeveer tien jaar.
Eenhoofdig gezag en zorg- dan wel omgangsregeling
De vrouw verzoekt om haar met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten. De man verzet zich hiertegen en verzoekt om een raadsonderzoek te laten uitvoeren, waarbij ook onderzocht kan worden of en zo ja hoe, contactherstel tussen de man en de kinderen tot stand kan komen, omdat hij recht heeft op contact met zijn kinderen. De rechtbank leest het verzoek van de man zo dat binnen deze procedure bezien zou moeten worden of een zorgregeling dan wel omgangsregeling met de kinderen kan worden vastgesteld.
Ter zitting heeft de man hieraan toegevoegd dat hij van mening is dat in ieder geval ten aanzien van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] de mogelijkheden van contactherstel moeten worden onderzocht, gelet op hun nog jonge leeftijd.
De rechtbank beoordeelt eerst het verzoek tot eenhoofdig gezag. Het wettelijk uitgangspunt is dat beide ouders na ontbinding van het huwelijk het gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. Op grond van artikel 1:251a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek bepalen dat het gezag over de kinderen aan één ouder toekomt, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank overweegt dat voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag vereist is dat de ouders in staat zijn met elkaar te communiceren en gezamenlijk beslissingen te nemen over de opvoeding van de kinderen. In de onderhavige zaak is de verhouding tussen de ouders volledig verstoord. Er is sprake van een belaste voorgeschiedenis. Partijen zijn het weliswaar niet eens over de mate waarin huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, maar de man weerspreekt niet de feiten die aan de veroordeling tot zware mishandeling van [minderjarige 1] ten grondslag liggen en de man is strafrechtelijk veroordeeld voor meer feiten van huiselijk geweld. Sinds de zomer van 2022 is er tussen de ouders geen contact meer geweest, onder andere vanwege de diverse contact- en locatieverboden. De vrouw heeft geen enkel vertrouwen meer in de man. De man toont geen inzicht in zijn aandeel in de problematiek, hij bagatelliseert het huiselijk geweld en legt de oorzaak van de problemen grotendeels buiten zichzelf. De rechtbank ziet gelet op de ernst van de problematiek geen enkele aanwijzing dat de situatie binnen afzienbare tijd voldoende zal verbeteren. Daar komt nog bij dat de man in het strafvonnis van 15 september 2023 voor de duur van drie jaar een contactverbod met de vrouw en de kinderen is opgelegd. Gelet op de leeftijd van de nog minderjarige kinderen en de diverse trajecten in verband met hun medische en psychische problematiek, zullen naar verwachting de komende jaren veelvuldig belangrijke beslissingen genomen moeten worden. Het is van groot belang voor de kinderen dat die beslissingen zonder enige vorm van vertraging en onbelast genomen kunnen worden. De rechtbank is op grond van al het hiervoor overwogene van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders indien zij gezamenlijk met het gezag zijn belast en dat het in het belang is van de kinderen noodzakelijk is dat de vrouw het eenhoofdig gezag zal uitoefenen.
Ook als een ouder geen gezag heeft over zijn kinderen, dan heeft hij gewoonlijk nog wel het recht op en de verplichting tot omgang met ze, zo volgt uit artikel 1:377a BW. Dat betekent dat het verzoek van de man over het gelasten van een raadsonderzoek met oog op de mogelijke omgang met de kinderen nog ter beoordeling voor ligt.
De rechtbank overweegt daarover dat de meervoudige strafkamer van deze rechtbank een contactverbod heeft opgelegd van drie jaar, waardoor omgang tussen de man en de kinderen niet mogelijk is. Daarbij komt dat tijdens deze procedure duidelijk gebleken is dat in ieder geval [minderjarige 2] en [minderjarige 1] vanwege hun belaste geschiedenis niets meer met de man te maken willen hebben. Zij hebben de komende tijd rust en ruimte nodig om alles te verwerken. Daarnaast heeft de man zowel in de stafprocedure als in deze procedure geen inzicht getoond in de consequenties van zijn handelen. Hij erkent niet hoezeer de kinderen belast zijn door de gebeurtenissen die in het gezin hebben plaatsgevonden. Dat geldt ook als de stelselmatige mishandeling van [Y 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] waarvoor de man strafrechtelijk is veroordeeld, niet op die manier zou hebben plaatsgevonden. Tegen die achtergrond ziet de rechtbank geen aanleiding het door de man verzochte raadsonderzoek te gelasten. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man afwijzen en bepalen dat er geen omgangsregeling geldt tussen hem en de kinderen.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op.
Niet is uitgesloten dat er ooit weer contact plaatsvindt tussen de vader en (een van) de kinderen. Om de kansen van een dergelijke contact(herstel) te vergroten, geeft de rechtbank de man in overweging mee om meer inzicht te krijgen in zijn voormalige rol binnen het gezin, om zijn aandeel te onderzoeken in het ontstaan van de huidige situatie, en daarbij
– anders dan hij blijkbaar tijdens de strafprocedure heeft gedaan – verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen. Mogelijk dat dit al onderzocht en besproken kan worden tijdens het traject bij de forensische polikliniek dat de man moet volgen in het kader van zijn voorwaardelijke strafdeel. De man kan los daarvan ook zelf beslissen om daarvoor professionele hulp in te schakelen.
Gewone verblijfplaats
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de kinderen na de echtscheiding de gewone verblijfplaats – de rechtbank begrijpt: hoofdverblijfplaats – bij haar zullen hebben. Nu de vrouw eenhoofdig gezag zal krijgen over de minderjarige kinderen, zal de hoofdverblijfplaats van de kinderen ook bij haar zijn, zoals volgt uit artikel 1:12 BW. De vrouw heeft daarmee niet langer belang bij haar verzoek zodat de rechtbank dit zal afwijzen.
Wijziging geslachtsnaam
De vrouw verzoekt de geslachtsnaam van de kinderen te wijzigen in de naam ‘ [geslachtsnaam X] ’. De kinderen hebben vanwege het verleden de uitdrukkelijke wens om niet langer de achternaam ‘ [geslachtsnaam YY] ’ te hoeven dragen, en geven ook al uiting aan die wens door in de praktijk de naam van de vrouw te gebruiken, bijvoorbeeld op sociale media. De man kan zich in dit verzoek niet vinden en heeft erop gewezen dat een dergelijk verzoek niet kan worden toegewezen in een echtscheidingsprocedure.
De rechtbank overweegt als volgt.
Een wijziging van de geslachtnaam kan gewoonlijk slechts via artikel 1:7 BW, te weten een verzoek aan de Koning, of via artikel 1:253t BW. Binnen de echtscheidingsprocedure bestaat daarvoor geen wettelijke grondslag. Volgens laatst genoemd artikel kan, voor zover hier van belang, een verzoek tot gezamenlijk gezag met een ander dan een ouder vergezeld gaan van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind in de geslachtsnaam van de met het gezag belaste ouder of de ander. Van een situatie zoals omschreven in artikel 1:253t BW is hier geen sprake, zodat slechts de mogelijkheid van een verzoek aan de Koning overblijft. De vrouw heeft gevraagd om analoge toepassing van artikel 1:253t BW in de echtscheidingsprocedure, zoals dat ook is gedaan door de rechtbank Noord-Nederland (voorheen rechtbank Groningen 15 juli 2008, ECLI:NL:RBGRO:2008:BD8497). Die rechtbank heeft in die zaak daartoe overwogen dat geen van de betrokkenen bezwaar had tegen behandeling van het verzoek door de rechtbank en er geen omstandigheden waren die zich tegen de verzochte wijziging van de geslachtsnaam verzetten. Dat ligt in deze zaak anders, alleen al omdat de man zich verzet. De vrouw kan het verzoek de achternaam van de minderjarigen te wijzigen ook indienen bij Dienst Justis. Hoewel die procedure in dit geval langer duurt en kosten met zich brengt, is dat naar het oordeel van deze rechtbank onvoldoende om artikel 1:253t BW analoog toe te passen en is er dus geen juridische grondslag om in deze echtscheidingsprocedure tot een geslachtsnaamwijziging te komen. De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.

Kinderalimentatie en kosten voor levensonderhoud en studie

[Y 1]
De rechtbank stelt voorop dat [Y 1] , nadat de echtscheidingsprocedure aanhangig is gemaakt, 18 jaar oud is geworden en daarmee dus jongmeerderjarig. Hij heeft daardoor een zelfstandig recht op een bijdrage van partijen in de kosten van levensonderhoud en studie (zie artikel 1:395 BW). Tijdens de zitting heeft de vrouw toegelicht dat [Y 1] haar heeft gemachtigd om namens hem het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud in te dienen. Mr. Vogelaar heeft vervolgens toegelicht dat hij ook namens [Y 1] als advocaat optreedt.
De rechtbank zal de vrouw namens [Y 1] ontvangen in het verzoek.
Behoefte
Niet in geschil is dat partijen in 2022 uit elkaar zijn gegaan. De vrouw komt op basis van een behoeftelijst en een berekening van de werkelijke kosten uit op een behoefte van € 1.646,- per maand per kind. De man verwijst naar de tabel van de expertgroep alimentatie (Trema-normen), en komt tot een gemaximeerde behoefte van € 379,- per kind per maand.
De rechtbank zal bij het bepalen van de behoefte geen rekening houden met de omstandigheid dat [Y 1] jongmeerderjarig is. Tijdens de zitting heeft de moeder toegelicht dat [Y 1] op dit moment thuis woont en op de middelbare school zit om zijn havodiploma te behalen. In zoverre onderscheidt [Y 1] zich dus niet ten opzichte van zijn minderjarige broertjes en zusjes. De rechtbank ziet daarin aanleiding om voor alle kinderen op gelijke wijze de behoefte vast te stellen, en niet voor [Y 1] uit te gaan van de behoefte van een studerende jongmeerderjarige.
De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd waarom de rechtbank uit dient te gaan van de door haar berekende behoefte op basis van de werkelijke kosten. Zij heeft haar standpunt weliswaar uitvoerig onderbouwd, maar slechts met cijfers die zien op de periode ná het feitelijke uiteengaan van partijen, te weten van 4 juli 2022 tot 4 juli 2023. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de basisbehoefte van de kinderen vast te stellen aan de hand van de Trema-normen, waarvoor het netto besteedbaar gezinsinkomen leidend is.
De Trema-normen hanteren een plafond-bedrag van € 6.000,- als hoogste netto besteedbaar gezinsinkomen. Aangenomen wordt dat boven dat bedrag de uitgaven voor de kinderen in beginsel niet substantieel meer stijgen. Niet in geschil is dat partijen ten tijde van het uiteengaan in 2022 een netto besteedbaar gezinsinkomen van meer dan € 6.000,- hadden. Uitgaande van de behoeftetabel van dat jaar komt de rechtbank uit op een puntentotaal van 4, met daarmee corresponderend een behoefte van € 1.835,- voor vier kinderen (de tabel gaat niet verder dan dat aantal). De gezinssamenstelling bestond toen uit vijf kinderen, zodat de rechtbank daarin aanleiding ziet om als uitgangspunt te nemen een basisbehoefte van afgerond € 2.294,- (namelijk € 1.835,- gedeeld door vier, maal vijf).
De rechtbank ziet echter aanleiding om de basisbehoefte enigszins te verhogen. Immers, wel is vast komen te staan dat sprake was van een hoger netto besteedbaar gezinsinkomen dan € 6.000,- en een hoog uitgavepatroon voor de kinderen ten tijde van het huwelijk. Zo heeft de man op de zitting toegelicht dat de kinderen het goed hadden en dat er tussen hem en de vrouw discussie was over de grote bedragen die aan de kinderen werden uitgegeven. De vrouw heeft daarbij toegelicht dat alle kinderen altijd naar eigen wens sporten konden uitoefenen, waaronder sporten met hoge (materiaal)kosten zoals surfen en catamaranzeilen. Daarbij komt nog dat het gezin aanvullende medische kosten heeft moeten maken voor de oogafwijking van [minderjarige 4] (zoals aanvullende verzekeringen en medische en fysiotherapeutische behandelingen) en de kaasmolaren van [minderjarige 1] . Hoewel de exacte behoefteverhogende bedragen ontbreken, acht de rechtbank het aannemelijk dat een deel van het hogere gezinsinkomen dan het hiervoor genoemde plafondbedrag van € 6.000,- de kinderen ten goede kwam. Zij ziet daarin aanleiding om de totale behoefte van de kinderen te verhogen met ruim € 30,- per kind per maand.
Tegen deze achtergrond gaat de rechtbank uit van een behoefte voor vijf kinderen in 2022 van € 2.450,- per maand. Geïndexeerd naar 2023 komt de rechtbank uit op een totale behoefte van afgerond € 2.535,-, oftewel afgerond € 507,- per kind per maand.
Draagkracht algemeen
De rechtbank stelt bij het bepalen van de draagkracht voorop dat een aanzienlijk deel van het gezinsinkomen bestaat uit huurinkomsten van drie door partijen geëxploiteerde vakantiewoningen, welke huurinkomsten in beginsel beide partijen voor de helft toekomen. Zoals de rechtbank hierna in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap zal bepalen, zullen de vakantiewoningen binnen afzienbare tijd verkocht moeten worden, waardoor die huurinkomsten komen te vervallen. De rechtbank betrekt daarom de huidige huurinkomsten van die vakantiewoningen niet bij de berekeningen van de draagkracht van partijen.
Draagkracht vrouw
Tussen partijen is in geschil of de vrouw verdiencapaciteit heeft. De vrouw vindt van niet, omdat haar gezondheid en de zorg die zij heeft voor de kinderen dit niet toelaten. De man vindt dat zij op zijn minst het minimuminkomen moet kunnen verdienen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw tijdens het huwelijk slechts een bescheiden inkomen had, dat zij verdiende met het schoonmaken van woningen.
De rechtbank overweegt dat het daarnaast afgelopen jaar voor de vrouw een moeilijke periode is geweest waarin zij niet alleen zichzelf staande heeft gehouden, maar ook (emotionele) steun heeft geboden aan haar vijf kinderen, die elk op hun eigen manier steun nodig hadden en hebben. Op dit moment biedt zij die steun nog steeds en kampt ze zelf met psychische en lichamelijke problemen waarvoor zij niet alleen therapie nodig heeft maar ook rust en ruimte. De rechtbank gaat ervan uit dat er niet binnen afzienbare tijd verandering komt in deze situatie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw op dit moment niet over enige verdiencapaciteit beschikt.
Draagkracht man
De man heeft primair gesteld dat uit moet worden gegaan van zijn laatst genoten inkomen in loondienst bij [bedrijfsnaam 1] , te weten een bedrag van € 5.000,- bruto per maand met een dertiende maand en vakantiegeld. Immers, de mogelijke detentie die hem nog boven het hoofd hangt en de Wet DBA die het moeilijk maakt om als zzp-er aan de slag te gaan, maken dat zijn inkomensverlies niet op korte termijn voor herstel vatbaar is. Mocht de rechtbank daaraan voorbij gaan dan heeft de man subsidiair gesteld dat uit moet worden gegaan van een verdiencapaciteit van winst uit onderneming van € 100.000,-. De vrouw vindt dat het inkomensverlies verwijtbaar en voor herstel vatbaar is, en gaat uit van een draagkracht van de man van € 12.932,- per maand.
De rechtbank is van oordeel dat wat ook zij van de vraag of het inkomensverlies van de man verwijtbaar en voor herstel vatbaar is, de man in ieder geval een verdiencapaciteit kan worden toegekend die hoger is dan wat hij op dit moment bij [bedrijfsnaam 1] verdient. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De man heeft op de zitting toegelicht dat op 12 oktober 2023 zijn werkzaamheden bij [bedrijfsnaam 1] eindigen en hij weer zonder werk zit, maar dat hij hoopt dan een hoger inkomen te gaan genereren dan dat hij deed bij die laatste werkgever. Ook heeft de man in het kader van de verdeling verzocht te bepalen dat de vakantiewoningen niet nú maar pas over één jaar getaxeerd worden en dat hij daarna nog eens drie maanden de gelegenheid krijgt om de vakantiewoningen over te nemen. De rechtbank begrijpt daaruit dat de man zelf verwacht binnen afzienbare tijd zodanig hogere inkomsten te genereren dat hij die vakantiewoningen daadwerkelijk over kan nemen, waarvoor het inkomen dat hij bij [bedrijfsnaam 1] verdiende niet voldoende was. Kennelijk ziet de man daartoe, ondanks de strafrechtelijke procedure en de gevolgen van de Wet DBA toch voldoende mogelijkheden. De rechtbank volgt de man daarom in zijn subsidiaire standpunt en zal uitgaan van een bruto winst uit onderneming van de man van € 100.000,- als (fictieve) verdiencapaciteit, wat leidt tot een netto besteedbaar inkomen van € 5.317 . De rechtbank houdt verder geen rekening met de opgelegde gevangenisstraf; de voorlopige hechtenis is opgeheven en de man heeft hoger beroep ingesteld, zodat het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf, als dat in hoger beroep in stand blijft, mogelijk pas over een aanzienlijke tijd hoeft worden uitgezeten. Voor wat betreft het voorwaardelijke deel heeft de man het zelf in de hand – komt hij de voorwaarden na dan zal hij dat deel niet hoeven uitzitten.
Verder overweegt de rechtbank dat de man op dit moment in een van de vakantiewoningen verblijft en daardoor nagenoeg geen woonlasten heeft. Dit zal veranderen op het moment dat de vakantiewoning verkocht wordt.
De rechtbank ziet hierin aanleiding om bij het bepalen van de draagkracht van de man in de eerste periode géén rekening te houden met woonlasten, en vanaf 1 maart 2024 wèl. Deze eerste periode is korter dan de periode die de rechtbank hierna noemt voor de verkoop van de vakantiewoningen, maar van de man kan niet verwacht worden dat hij wacht op definitieve verkoop van de vakantiewoning alvorens verplichtingen met betrekking tot andere huur of verkoop aan te gaan. In deze eerste periode kunnen partijen de eigendomslasten van de echtelijke woning die zij ieder bij helfte dienen te dragen, voldoen uit de inkomsten uit verhuur van de twee andere vakantiewoningen zodat de man ook daadwerkelijk geen woonlasten heeft die in de berekening dienen te worden betrokken.
Met betrekking tot de periode daarna overweegt de rechtbank het volgende. Nu uit het hierna volgende zal blijken dat sprake is van een tekort aan draagkracht, ziet de rechtbank aanleiding voor aanpassing van het woonbudget, omdat de woonlasten aanmerkelijk lager kunnen zijn. De man heeft immers geen contact met de kinderen, en een verandering daarin is niet binnen afzienbare tijd te verwachten. De man kan dan ook volstaan met een woning voor een eenpersoonshuishouden in plaats van een gezinswoning waar hij ook de kinderen in kan ontvangen. De rechtbank gaat daarom redelijkerwijs uit van een woonlast van
€ 1.200,- in plaats van het woonbudget dat € 1.595,- (0,3 * NBI € 5.317) bedraagt.
Voor zover de man zijn verdiencapaciteit niet meteen realiseert, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de omstandigheden van hem gevergd kan worden dat hij inteert op zijn vermogen.
Zorgkorting
Gelet op wat de rechtbank heeft overwogen onder het kopje
Eenhoofdig gezag en omgangsregelingzal zij geen rekening houden met een zorgkorting.
Ingangsdatum en bedragen
In het belang van de kinderen zal de rechtbank bepalen dat de man met ingang van deze beschikkingsdatum de door de rechtbank vastgestelde bedragen aan kinderalimentatie en bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie moet betalen. Gelet op de bovenstaande uitgangspunten komt de rechtbank uit op de hierna vermelde bedragen, zoals deze volgen uit de aan deze beschikking aangehechte berekeningen.
Met ingang van deze beschikkingsdatum zal de man een bedrag van € 498,- per kind per maand aan kinderalimentatie moeten betalen voor de nu nog minderjarige kinderen, voor een totaal van € 1.992,- per maand.
Met ingang van deze beschikkingsdatum zal de man een bedrag van € 498,- per maand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [Y 1] moeten betalen.
Met ingang van 1 maart 2024 zal de man een bedrag van € 412,- per kind per maand aan kinderalimentatie moeten betalen voor de nu nog minderjarige kinderen, voor een totaal van € 1.648,- per maand.
Met ingang van 1 maart 2024 zal de man een bedrag van € 412,- per maand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [Y 1] moeten betalen.

Rijbewijs en voortzetting studiekosten

De vrouw verzoekt te bepalen dat partijen zullen bijdragen in de kosten voor het rijbewijs voor de kinderen en tevens te bepalen dat de studiekosten na het 20ste levensjaar van de
kinderen door partijen naar draagkracht zullen worden betaald. Zij heeft gesteld dat partijen hierover afspraken hebben gemaakt tijdens het huwelijk. De man geeft aan dat partijen tijdens hun huwelijk wel de intentie hebben gehad om deze kosten voor hun kinderen te betalen, maar betwist dat sprake is geweest van harde afspraken waarbij de man een juridische verplichting is aangegaan in dat verband.
De rechtbank overweegt dat in het licht van de betwisting door de man de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat partijen een in rechte afdwingbare afspraak hebben gemaakt over de kosten van het rijbewijs en de studie na het 20ste levensjaar. Zij zal dit verzoek van de vrouw daarom afwijzen.

Partneralimentatie

Uit de bij deze beschikking aangehechte alimentatieberekening volgt dat de draagkracht van de man volledig moet worden aangewend om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De man heeft dus geen draagkracht meer om partneralimentatie aan de vrouw te voldoen. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.

Verdeling huwelijksgemeenschap

Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW – zoals deze artikelen golden tot
1 januari 2018 – moet worden aangenomen dat tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen bestond. Het uitgangspunt is dan dat de ontbonden huwelijksgemeenschap (op grond van artikel 1:100 BW (zoals dat gold tot 1 januari 2018)) bij helfte tussen de echtgenoten moet worden verdeeld.
Peildatum
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat de peildatum voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding is. Dat is hier 19 september 2022.
Omvang
Niet in geschil is dat de volgende vermogensbestanddelen deel uitmaken van de huwelijksgemeenschap:
1. de echtelijke woning, gelegen aan de [adres 1] te [plaatsnaam 2] , met een
daaraan gekoppelde hypotheek bij de ING ( [nr.] ;
2. de vakantiewoning, gelegen op het [naam park 1] , [adres 2]
te [plaatsnaam 3] ), belast met hypotheek bij de ING;
3. de vakantiewoning, gelegen op het [naam park 2] te [plaatsnaam 4] , [adres 3]
, [plaatsnaam 4] , belast met hypotheek bij de ING;
4. de vakantiewoning, gelegen op het [naam park 2] te [plaatsnaam 4] , [adres 4]
, [plaatsnaam 4] , belast met hypotheek bij de ING;
5. de inboedel
6. de scooter van het merk [merk] 4S met kenteken [kenteken]
7. de auto [merk auto] met kenteken [kenteken auto] ;
8. de hierna te noemen bankrekeningen;
9. de (activa en passiva van de) eenmanszaak [bedrijfsnaam 2] te
Wateringen, waaronder een [merk auto] en een bankrekening
( [rek. nr. 1] ;
Partijen twisten over de vraag of de vouwwagen deel uitmaakt van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank stelt vast dat de vouwwagen verkocht is voorafgaand aan het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding, en daarom als zodanig geen onderdeel meer uitmaakt van de huwelijksgemeenschap, maar de waarde daarvan opgenomen is in de banksaldi, die daar wel deel van uitmaken.
Onroerende zaken algemeen
Tussen partijen is niet in geschil dat de echtelijke woning verkocht dient te worden. De vrouw heeft de rechtbank daarnaast verzocht te bepalen dat haar de volledige overwaarde van de echtelijke woning toekomt, omdat de man daarna gecompenseerd kan worden met de overwaarde van de verkoop van de vakantiewoningen. De man verzet zich hiertegen.
De man heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat partijen de vakantiewoningen pas over een jaar hoeven te taxeren, waarna hij drie maanden de gelegenheid krijgt om de woningen over te nemen.
Hier heeft de vrouw zich tegen verzet.
De rechtbank stelt voorop dat een substantieel deel van het vermogen van partijen vastzit in onroerend goed, te weten de echtelijke woning en de drie vakantiewoningen die zij in gezamenlijk eigendom hebben. Tijdens de zitting heeft de man schattenderwijs gesproken over een overwaarde van de echtelijke woning van grofweg € 600.000,- en een overwaarde van de vakantiewoningen van grofweg € 950.000,-. Voor zowel de vrouw als de man geldt dat zij weinig tot geen krediet hebben, en er daarom belang bij hebben dat het geld van het onroerend goed liquide wordt.
Tegen die achtergrond zal de rechtbank bepalen dat zowel de echtelijke woning als de drie vakantiewoningen worden verkocht, zoals hieronder naderbepaald. De vrouw zal dus niet de volledige overwaarde van de verkoop van de echtelijke woning uitgekeerd krijgen, en de man zal niet in staat worden gesteld om over een jaar de gelegenheid te krijgen de vakantiewoningen over te nemen.
De vrouw heeft verder, kort gezegd, verzocht dat deze beschikking in de plaats treedt van de benodigde verklaringen dan wel ondertekeningen door de man voor de verkoop en levering van de onroerende zaken. De man heeft zich hiertegen niet verweerd. De rechtbank zal daarom dit verzoek van de vrouw toewijzen en opnemen in het in het dictum te vermelden spoorboekje.
Ad 1) de echtelijke woning
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de echtelijke woning dient te worden verkocht via [naam makelaarskantoor 1] te [plaatsnaam 5] . Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning. De rechtbank zal daarom ten aanzien van de echtelijke woning en de aan de echtelijke woning gekoppelde hypothecaire geldlening(en) de wijze van verdeling vaststellen conform het in het dictum vermelde spoorboekje.
Ad 2) de vakantiewoning gelegen op het [naam park 1]
De rechtbank zal ten aanzien van de onroerende zaak en de daaraan gekoppelde (hypothecaire) geldlening(en) de wijze van verdeling vaststellen conform het in het dictum vermelde spoorboekje. Tijdens de zitting is discussie gevoerd over aan welke makelaar-taxateur de opdracht moet worden gegeven tot taxatie dan wel verkoop van de vakantiewoning. Omdat de vakantiewoning aan een derde wordt verkocht hebben beide partijen belang bij een zo hoog mogelijk verkoopbedrag. De desbetreffende makelaar-taxateur zal met de verkoop van de vakantiewoning dus de belangen van beide partijen behartigen, waardoor met name de deskundigheid van de makelaar-taxateur op het gebied van het desbetreffende onroerend goed doorslaggevend is voor het verstrekken van de opdracht. Niet is gebleken dat de door de vrouw voorgestelde makelaar-taxateur onvoldoende deskundig zou zijn. De rechtbank zal daarom bepalen dat partijen opdracht geven tot verkoop van de vakantiewoning door [naam] , werkzaam bij [naam makelaarskantoor 2] in [plaatsnaam 6] of een collega-makelaar van dat kantoor.
Ad 3 en 4) de vakantiewoningen gelegen op het [naam park 2]
De rechtbank zal ten aanzien van de onroerende zaken en de daaraan gekoppelde (hypothecaire) geldlening(en) de wijze van verdeling vaststellen conform het in het dictum vermelde spoorboekje. Tijdens de zitting is discussie gevoerd over aan welke makelaar-taxateur de opdracht moet worden gegeven tot taxatie dan wel verkoop van de vakantiewoningen. Omdat de vakantiewoningen aan (een) derde(n) worden verkocht hebben beide partijen belang bij een zo hoog mogelijk verkoopbedrag. De desbetreffende makelaar-taxateur zal met de verkoop van de vakantiewoning dus de belangen van beide partijen behartigen, waardoor met name de deskundigheid van de makelaar-taxateur op het gebied van het desbetreffende onroerend goed doorslaggevend is voor het verstrekken van de opdracht. De rechtbank zal daarom bepalen dat partijen opdracht geven tot verkoop van de vakantiewoningen door een door [vakantiepark] , de beheerder van het park waar de woningen liggen, aan te wijzen verkoopmakelaar. De rechtbank acht een door [vakantiepark] aan te wijzen verkoopmakelaar geschikt de vakantiewoningen te verkopen.
Ad 5) de inboedel
De rechtbank zal bepalen dat de inboedel in onderling overleg via de advocaten bij helfte wordt verdeeld. Partijen zullen daarbij afspraken moeten maken hoe de verdeling praktisch geregeld wordt op het moment dat de vrouw verhuist en de man op dat moment nog geen nieuwe woning heeft waar hij de hem toebedeelde spullen kan opslaan.
Ad 6) de scooter
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de [merk] 4S met kenteken
[kenteken] aan de man zal worden toebedeeld. De man heeft de door de vrouw geschatte waarde van € 1.650,- niet weersproken, zodat hij de helft van die waarde, te weten € 825,- dient te vergoeden aan de vrouw.
De rechtbank zal aldus beslissen.
Ad 7) de auto
De man en de vrouw zijn het erover eens dat de [merk auto] met kenteken
[kenteken auto] dient te worden verkocht en dat de opbrengst bij helfte dient te worden verdeeld.
De rechtbank zal aldus beslissen.
Erfenis
De vrouw heeft gesteld dat zij tijdens het huwelijk een erfenis heeft ontvangen van haar ouders voor een bedrag van ongeveer € 138.000,- euro (na erfbelasting). Partijen zijn het erover eens dat het testament geen uitsluitingsclausule bevatte, zodat de erfenis in de gemeenschap valt. De vrouw heeft gesteld met haar kinderen (deels) van de erfenis te hebben geleefd na het feitelijk uiteengaan van partijen. De erfenis, althans het nog resterende bedrag, staat op een bankrekening op naam van de vrouw ( [rek. nr. 2] ), en maakt daarmee onderdeel uit van de hierna door de rechtbank te verdelen banksaldi. De rechtbank zal die bankrekening betrekken in het navolgende en hoeft daarmee niets meer apart te beslissen ten aanzien van deze nalatenschap.
Ad 8) de bankrekeningen
De man en de vrouw beschikken over de volgende bankrekeningen, waarbij de zakelijke rekening van de man niet is opgenomen, omdat die hierna wordt besproken bij de overwegingen over de eenmanszaak:
  • [rek. nr. 3] t.n.v. [X]
  • [rek. nr. 4] t.n.v. [X]
  • [rek. nr. 5] t.n.v. [X]
  • [rek. nr. 2] , t.n.v. [X]
  • [rek. nr. 6] t.n.v. [YY 2]
  • [rek. nr. 7] t.n.v. [YY 2]
  • [rek. nr. 8] t.n.v. [YY 2] eo [X]
  • [rek. nr. 9] .n.v. [YY 2] eo [X] .
De vrouw verzoekt de bankrekeningen die op naam van één van de partijen staan of op beide namen, te verdelen in die zin dat de saldi op de datum inschrijving echtscheidingsbeschikking bij helfte moet worden verdeeld. De rekening die op naam van één van partijen staat wordt door hem/haar voortgezet en de gezamenlijke rekeningen worden opgeheven. De vrouw vindt het niet redelijk om uit te gaan van de saldi per datum indiening verzoek, omdat zij sinds het feitelijk uiteengaan van partijen de gelden heeft moeten aanwenden om zichzelf en de vijf kinderen te onderhouden. De man is het daar niet mee eens. Volgens hem heeft de vrouw alle bankrekeningen leeggehaald. Hij stelt daarom voor om de vrouw alle bankrekeningen toe te delen, met uitzondering van de bankrekeningen die enkel op naam van de man stonden, onder verrekening van het helft van de saldi op de peildatum met de man.
De rechtbank overweegt als volgt.
Tijdens de zitting is gebleken dat op het moment dat partijen uit elkaar gingen de vrouw beschikte over een spaarrekening bij de [bank] ( [rek. nr. 2] ) waarop de erfenis stond en een rekening bij de [rek. nr. 5] ) met een zeer laag saldo. Verder is gebleken dat partijen twee en/of-rekeningen hadden ( [rek. nr. 8] en [rek. nr. 9] waarop de inkomsten uit onderneming van de man stonden. Op de gezamenlijke ING-rekening ( [rek. nr. 9] kwamen de huurinkomsten uit de verhuur van de vakantiehuisjes binnen (ongeveer € 18.000,- per kwartaal). De vrouw stelt dat zij en de kinderen na het feitelijk uiteengaan van partijen hebben geleefd van de erfenis en van de huurinkomsten. De vrouw heeft verder toegelicht dat zij niet om een voorlopige vaststelling van alimentatie heeft verzocht, omdat de man toen gedetineerd zat en geen inkomen had, en een procedure bovendien geen kans maakte omdat van haar verwacht zou worden de huurinkomsten aan te spreken om in de behoefte van haar en de kinderen te voorzien. De man heeft toegelicht dat hij na de eerste detentie zijn zzp’erschap kon voortzetten bij zijn eerdere opdrachtgever. De man is vervolgens nogmaals gedetineerd geraakt wegens het overtreden van de voorwaarden om het strafproces in vrijheid af te wachten. Kort nadat hij eind mei 2023 weer vrijkwam is hij in dienst getreden bij [bedrijfsnaam 1] De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de man in de periode na het feitelijk uiteengaan van partijen heeft geleefd van inkomsten uit arbeid in de periodes dat hij niet vastzat. Verder stellen partijen over en weer dat zij ieder een aantal schulden hebben voldaan waaronder belastingaanslagen en onderhoudskosten van de vakantiewoningen.
De rechtbank overweegt dat de vrouw na het uiteengaan van partijen in de kosten van het gezin met vijf kinderen heeft moeten voorzien terwijl zij geen inkomen uit arbeid had en geen voorlopige kinder- of partnerbijdrage ontving. Uit de overgelegde bankafschriften is niet gebleken dat de vrouw buitensporige uitgaven heeft gedaan. De rechtbank ziet in deze feiten en omstandigheden aanleiding om op grond van de redelijkheid en billijkheid te bepalen dat partijen elkaar over en weer inzage moeten geven in de saldi van de bovenstaande bankrekeningen zoals deze bestonden op de datum van deze beschikking, en dat zij die saldi op al deze bankrekeningen bij helfte moeten verdelen. De vrouw had verzocht uit te gaan van de saldi op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, maar nu de ingangsdatum van de kinderalimentatie op de datum van deze beschikking wordt bepaald acht de rechtbank het redelijk om voor de banksaldi van diezelfde datum uit te gaan.
De rechtbank zal verder bepalen dat de rekeningen op naam van een van de partijen aan die partij wordt toebedeeld, en dat de en/of-rekeningen worden opgeheven.
De rechtbank merkt tot slot op dat, zoals ook op de zitting is besproken, de bankrekeningen op naam van de kinderen niet binnen de huwelijkse gemeenschap vallen, zodat de rechtbank daarover niets heeft te beslissen.
Ad 9) de (activa en passiva van de) eenmanszaak [bedrijfsnaam 2] te [plaatsnaam 1];
De rechtbank overweegt dat een eenmanszaak geen afgescheiden vermogen heeft. In de verdeling dienen dus te worden betrokken de activa en passiva die op de datum van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap (te weten de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek) aanwezig waren.
De vrouw verzoekt het ondernemingsvermogen en de fiscale oudedagreserve (FOR) bij helfte te verdelen. De man is het hiermee niet eens. Volgens hem zit er in de onderneming geen vermogen meer en is de FOR slechts een fiscale regeling en gaat het niet om gespaard inkomen.
Tijdens de zitting is gebleken dat inkomsten uit onderneming niet op de zakelijke rekening werden gestort maar op de twee en/of-rekeningen van partijen. De verdeling van die gelden zal dus plaats moeten vinden zoals door de rechtbank is overwogen onder het kopje
Bankrekeningen.
De man heeft op de zitting toegelicht dat de zakelijke rekening nooit gebruikt is en daarom geen saldo bevat, maar hij heeft dit niet met stukken onderbouwd. Het gaat om de rekening Rabobank [rek. nr. 1] t.n.v. [YY 1] [bedrijfsnaam 2] . De rechtbank zal daarom bepalen dat de man inzage moet geven in het saldo van de zakelijke rekening op de peildatum, te weten 19 september 2022. De vrouw heeft recht op de helft van dat saldo op de peildatum.
De rechtbank zal bepalen dat de zakelijke rekening aan de man wordt toebedeeld.
Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de FOR bij helfte moet worden gedeeld, wijst de rechtbank af. Als de man inderdaad geld opzij heeft gezet om aan te wenden voor een oudedagsvoorziening, dan is dat reeds verdisconteerd in de banksaldi. Volgens de man is daar geen sprake van en hij stelt dat juist sprake is van een belastingschuld in verband met de niet-gedekte FOR. Die zal de rechtbank hieronder bij de schulden behandelen
Schulden
Vooraf
Uit het over en weer door partijen aangevoerde blijkt dat sprake zou zijn van de volgende schulden:
een schuld aan de ouders van de man;
diverse belastingschulden (waaronder latente FOR-claim);
een schuld aan Uretek ten bate van werkzaamheden aan de vakantiewoning in het
[naam park 1] .
Ad 1) een schuld aan de ouders van de man
Tussen partijen is in geschil of er sprake is van een schuld aan de ouders van de man. Volgens de man zijn partijen op 4 juni 2010 een lening overeengekomen met zijn ouders van € 30.000,-. Hierop is nimmer afgelost, en nimmer rente betaald. De stand is per
31 december 2022 dan ook € 40.325,-, aldus de man. De vrouw betwist dat er sprake is van een schuld aan de ouders van de man.
De rechtbank volgt de vrouw en is van oordeel dat van een dergelijke schuld niet is gebleken. De man heeft slechts een brief van zijn vader van 18 december 2022 overgelegd waarin hij in gebreke wordt gesteld. Niet is gebleken dat het bedrag van € 30.000,- daadwerkelijk ooit op een rekening van partijen is gestort. Ook als deze schuld wel zou hebben bestaan, dan gaat de rechtbank ervan uit dat deze inmiddels is afgelost. Immers, in de jaarstukken van de onderneming is een ‘ [fam. YY] ’ opgenomen welke volgens de conceptjaarrekening van 2022 in 2022 is afgelost. De man heeft daar desgevraagd op zitting geen andere afdoende verklaring voor kunnen geven.
Ad 2)
belastingschuld
Voor de rechtbank is op grond van de stukken en wat ter zitting is besproken niet duidelijk welke schulden er bij de belastingdienst op de peildatum van 19 september 2022 bestonden. De rechtbank zal daarom slechts in algemene zin beslissen ten aanzien van de op
19 september 2022 bestaande belastingschulden zoals hierna vermeld.
In dat kader is het wel van belang dat de man alle correspondentie met de belastingdienst over de jaren 2021 en 2022 inzichtelijk maakt en concretiseert voor de vrouw. Dan gaat het dus zowel om aanslagen als teruggaven. Hetzelfde geldt voor de door de man gestelde latente belastingclaim in verband met de FOR.
Ad 3)
eens
chuld aan Uretek ten bate van werkzaamheden aan de woning in het
[naam park 1];
De man heeft aangevoerd dat de recreatiewoning in het [naam park 1] deels was verzakt. Hij heeft daarom de onderneming Uretek opdracht gegeven de verzakking te verhelpen. De werkzaamheden zijn uitgevoerd en volgens de man moet een deel van de factuur nog worden betaald. De man heeft verzocht te bepalen dat hij deze factuur voor zijn rekening neemt en de vrouw de helft van het te betalen bedrag nog vergoedt aan de man.
De rechtbank stelt vast dat volgens de factuur van Uretek de opdrachtdatum voor de werkzaamheden 1 juni 2022 is. De vrouw heeft niet betwist dat de werkzaamheden nodig waren en zijn uitgevoerd zodat zij de helt van de kosten voor haar rekening dient te nemen.
Afhandeling schulden
De rechtbank overweegt dat schulden niet in aanmerking komen voor verdeling omdat een schuld geen goed is zoals bedoeld in artikel 3:182 van het BW. Verder is het niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex)echtgenoten tegenover schuldeisers zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW. In de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten geldt op grond van artikel 1:100 BW het volgende. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze schulden door beide (ex)echtgenoten voor een gelijk deel gedragen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid – mede in verband met de aard van de schulden – een andere draagplicht voortvloeit. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van deze interne draagplicht af te wijken. Als één van de (ex)echtgenoten vervolgens wordt aangesproken door een schuldeiser en hierdoor meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem of haar aangaat, dan heeft hij of zij voor dit meerdere op grond van artikel 6:10 BW een regresrecht op de andere (ex)echtgenoot.
Kort gezegd zullen de man en de vrouw uiteindelijk ieder de helft van de schulden die op de peildatum van 19 september 2022 bestonden bij Uretek en de belastingdienst, moeten betalen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Schadevergoeding strafproces
De vrouw heeft gesteld dat de schadevergoeding van in totaal € 19.000,- die de man moet betalen aan de kinderen als gevolg van zijn strafrechtelijke veroordeling niet valt binnen de huwelijksgemeenschap. De man heeft dit niet weersproken. De rechtbank is van oordeel dat dat bedrag aan schadevergoeding geen deel uitmaakt van de huwelijksgemeenschap, zodat zij daarover niets heeft te beslissen. Deze schuld blijft dus voor rekening van de man.
Vergoeding opbrengst vakantiewoningen
De man verzoekt voorts nog om primair te bepalen dat de vrouw de helft van de ontvangen huurpenningen van [vakantiepark] sinds de peildatum dient te betalen aan de man. De vrouw heeft zich sinds het uiteengaan steeds alle opbrengsten uit de verhuur van de vakantiewoningen volledig toegeëigend, terwijl partijen bij helfte gerechtigd zijn tot dit bedrag. Subsidiair zou dit als een driemaandelijkse betaling van kinderalimentatie kunnen worden gezien.
Zoals de rechtbank onder kopje
8) de bankrekeningenheeft overwogen heeft de vrouw de huurinkomsten moeten aanwenden om te kunnen voorzien in het levensonderhoud van zichzelf en de kinderen. Onder verwijzing naar die overweging zal de rechtbank ook dit verzoek van de man afwijzen.

Proceskosten

De rechtbank zal bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt, omdat deze procedure familierechtelijk van aard is.
Beslissing
De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen [X] , geboren op [geboortedag 6] 1974 te [geboorteplaats 6] (de vrouw) en [YY 1] geboren op [geboortedag 7] 1969 (de man), gehuwd op [huwelijksdag] 2004 te [huwelijksplaats 2] ;
*
bepaalt dat voortaan alleen aan de vrouw het gezag zal toekomen over de minderjarigen:
  • [minderjarige 2] geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 1] geboren op [geboortedag 2] 2008 te [geboorteplaats 2] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2012 te [geboorteplaats 3] ;
  • [minderjarige 4] , geboren op [geboortedag 3] 2012 te [geboorteplaats 4] ;
bepaalt dat er tussen de man en de minderjarigen geen omgangsregeling geldt;
*
bepaalt dat de man, met ingang van deze beschikkingsdatum, een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 2] , [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zal betalen van € 498,- per kind per maand, in totaal dus een bedrag van € 1.992,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man met ingang van 1 maart 2024 een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 2] , [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zal betalen van € 412,- per kind per maand, in totaal dus een bedrag van € 1.648,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man met ingang van deze beschikkingsdatum een bijdrage zal leveren in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van [Y 1] geboren op [geboortedag 8] 2005 te [geboorteplaats 7] , van € 498,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man met ingang van 1 maart 2024 een bijdrage zal leveren in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van [Y 1] , van € 412,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
stelt de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt vast
,onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
- met betrekking tot de woning, gelegen aan de [adres 1] te [plaatsnaam 1] , en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening(en):
de woning wordt verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) partijen dienen binnen vier weken na de datum van deze beschikking een gezamenlijke opdracht te verstrekken aan de makelaar-taxateur [naam makelaarskantoor 1] te [plaatsnaam 5] tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning, waarbij partijen gehouden zijn vanaf 1 juni 2024 ieder bod gelijk aan of boven de laatprijs te accepteren, tenzij partijen in onderling overleg anders besluiten;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, minus de aan de woning gekoppelde (hypothecaire) geldlening(en) ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de verkoop en de notariële overdracht van de woning, waarbij geldt dat de man op eerste verzoek van de vrouw medewerking verleent aan het verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar-taxateur, bij gebreke waarvan deze beschikking (ex artikel 3:300 BW) dezelfde kracht heeft als de vereiste medewerking en handtekening voor verstrekking van de verkoopopdracht aan de makelaar-taxateur, en waarbij geldt dat de man de verkoopovereenkomst met betrekking tot de woning aan een derde dient te ondertekenen binnen de door de makelaar-taxateur gestelde termijn, bij gebreke waarvan deze beschikking (ex artikel 3:300 BW) in de plaats treedt van de benodigde handtekening van de man, en dat de man zijn medewerking dient te verlenen aan de levering van deze woning aan een derde, bij gebreke waarvan deze beschikking (ex artikel 3:300 BW) in de plaats zal treden van de benodigde handtekening van de man onder de notariële leveringsakte;
- met betrekking tot de vakantiewoning, gelegen op het [naam park 1] , [adres 2] te [plaatsnaam 6] , en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening(en):
de vakantiewoning wordt verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) partijen dienen binnen vier weken na de datum van deze beschikking een gezamenlijke opdracht te verstrekken aan de makelaar-taxateur [naam] werkzaam bij [naam makelaarskantoor 2] in [plaatsnaam 6] , of een collega-makelaar van dat kantoor, tot verkoop van de woning aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de woning, waarbij partijen gehouden zijn vanaf 1juni 2024 ieder bod gelijk aan of boven de laatprijs te accepteren, tenzij partijen in onderling overleg anders besluiten;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de vakantiewoning, minus de aan de vakantiewoning gekoppelde (hypothecaire) geldlening(en) ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de verkoop en de notariële overdracht van de vakantiewoning, waarbij geldt dat de man op eerste verzoek van de vrouw medewerking verleent aan het verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar-taxateur, bij gebreke waarvan deze beschikking (ex artikel 3:300 BW) dezelfde kracht heeft als de vereiste medewerking en handtekening voor verstrekking van de verkoopopdracht aan de makelaar-taxateur, en waarbij geldt dat de man de verkoopovereenkomst met betrekking tot de vakantiewoning aan een derde dient te ondertekenen binnen de door de makelaar-taxateur gestelde termijn, bij gebreke waarvan deze beschikking (ex artikel 3:300 BW) in de plaats treedt van de benodigde handtekening van de man, en dat de man zijn medewerking dient te verlenen aan de levering van deze vakantiewoning aan een derde, bij gebreke waarvan deze beschikking (ex artikel 3:300 BW) in de plaats zal treden van de benodigde handtekening van de man onder de notariële leveringsakte;
- met betrekking tot de vakantiewoningen, gelegen op het [naam park 2] te [plaatsnaam 4] , [adres 3] en [adres 4] te [plaatsnaam 4] , en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening(en):
de vakantiewoningen worden verkocht en geleverd aan een derde op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) partijen dienen binnen vier weken na de datum van deze beschikking een gezamenlijke opdracht te verstrekken aan een door [vakantiepark] aan te wijzen verkoopmakelaar tot verkoop van de vakantiewoningen aan een derde. Deze makelaar-taxateur zal – als partijen het niet eens zijn – partijen bindend adviseren over de vast te stellen vraag- en laatprijs van de vakantiewoningen, waarbij partijen gehouden zijn vanaf 1 juni 2024 ieder bod gelijk aan of boven de laatprijs te accepteren, tenzij partijen in onderling overleg anders besluiten;
b) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst van de woning, minus de aan de woning gekoppelde (hypothecaire) geldlening(en) ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de verkoop en de overdracht, waaronder de kosten van de makelaar-taxateur;
c) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de verkoop en de notariële overdracht van de vakantiewoningen, waarbij geldt dat de man op eerste verzoek van de vrouw medewerking verleent aan het verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar-taxateur, bij gebreke waarvan deze beschikking (ex artikel 3:300 BW) dezelfde kracht heeft als de vereiste medewerking en handtekening voor verstrekking van de verkoopopdracht aan de makelaar-taxateur, en waarbij geldt dat de man de verkoopovereenkomsten met betrekking tot de vakantiewoningen aan een derde dient te ondertekenen binnen de door de makelaar-taxateur gestelde termijn, bij gebreke waarvan deze beschikking (ex artikel 3:300 BW) in de plaats treedt van de benodigde handtekeningen van de man, en dat de man zijn medewerking dient te verlenen aan de levering van deze vakantiewoningen aan een derde, bij gebreke waarvan deze beschikking (ex artikel 3:300 BW) in de plaats zal treden van de benodigde handtekeningen van de man onder de notariële leveringsaktes;
- bepaalt dat de inboedel in onderling overleg via de advocaten bij helfte wordt verdeeld;
- bepaalt dat aan de man wordt toebedeeld de scooter [merk] 4S met kenteken [kenteken] onder de verplichting een bedrag van € 825,- aan de vrouw te voldoen;
- bepaalt dat partijen de auto [merk auto] met kenteken [kenteken auto] verkopen en de opbrengst bij helfte verdelen;
- bepaalt dat partijen elkaar over en weer inzage geven in de saldi op de datum van deze beschikking van de volgende bankrekeningen, en dat zij die saldi bij helfte verdelen, en dat ieder de bankrekeningen op eigen naam behoudt alsmede dat de gezamenlijke bankrekeningen zullen worden opgeheven:
o [rek. nr. 3] t.n.v. [X]
o [rek. nr. 4] t.n.v. [X]
o [rek. nr. 5] t.n.v. [X]
o [rek. nr. 2] , t.n.v. [X]
o [rek. nr. 6] t.n.v. [YY 2]
o [rek. nr. 7] t.n.v. [YY 2]
o [rek. nr. 8] t.n.v. F. [YY 1] eo [X]
o [rek. nr. 9] .n.v. F. [YY 1] eo [X]
- bepaalt dat de man inzage geeft in het saldo van zijn zakelijke rekening [rek. nr. 1] t.n.v. [YY 2] [bedrijfsnaam 2] op de peildatum – 19 september 2022 – en dat hij de helft van dat bedrag aan de vrouw betaalt;
- bepaalt dat de rekening [rek. nr. 1] , t.n.v. [YY 2] [bedrijfsnaam 2] aan de man wordt toebedeeld;
*
bepaalt dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden ten aanzien van Uretek en de belastingdienst zoals deze op de peildatum van 19 september 2022 bestonden;
*
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Brakel , T.E.F. Reijnders en E.E. Kraan, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. M.G. Coopmans-Veraa als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 14 november 2023.